Boeken 2024 | 3
Neder-Amerikaans bleef lang gesproken
- Dröge, P. De Tawl. Hoe de Nederlandse taal (bijna) Amerika veroverde. Spectrum, 254 p., € 25 (gebonden).
In New York was Nederlands tot 1731 de officiële taal in de rechtszaal. De stad was al sinds 1664 in Engelse handen, maar de taal die in toenmalig Nieuw-Amsterdam werd gesproken, leidde daar een taai bestaan. Pas na 1750 raakte het Nederlands echt in de verdrukking. In 1758 mocht het op scholen niet meer gesproken worden en de hervormde kerk begon in 1764 met diensten in het Engels, naast diensten in het ‘Neder-Amerikaans’. Maar nog in 1812 adverteerde een advocaat dat hij Nederlands sprak. Buiten New York houdt de ‘Tawl’ het nog veel langer uit in provinciestadjes en op het platteland, en blijft daar tot omstreeks 1900 de dominante (thuis)taal. Hoe afgelegener het gebied, des te langer je daar terecht kunt met Nederlands, al gaat – net als in Zuid-Afrika – de Tawl steeds meer afwijken van het Nederlands in het moederland. Zelfs in de jaren 1930 verschijnen hier en daar nog krantjes in het Neder-Amerikaans. In 1962 sterft de laatste spreker.
Ik ontleen deze gegevens aan De Tawl van Philip Dröge, een journalistiek onderzoek dat je ook een historische cultureel-geografische studie kunt noemen. Dat Dröge het metier beheerst, bleek al uit zijn eerdere boeken over de uitbarsting van de Tambora-vulkaan in 1815, over het 19e-eeuwse minilandje Moresnet (beide nu voor slechts € 10 te koop) en over de geschiedenis van Batavia (Moederland). Voor zijn onderzoek naar de lotgevallen van het 17e-eeuwse Nederlands in Amerika bezoekt Dröge niet alleen New York. Hij huurt ook een fiets om het vestigingsgebied van de Nederlandse kolonisten langs de Hudson en zijrivieren te doorkruisen, op zoek naar Nederlands(talig)e sporen. Bijvoorbeeld in Albany, het vroegere Beverwijck, waar rond 1840 het Engels in het openbare leven dominant wordt, maar het Neder-Amerikaans nog lang een thuis- en kerktaal blijft en de taal voor de bovenlaag met koloniale wortels. In zijn prettig leesbare boek vertelt Dröge over zijn ontmoetingen, teleurstellingen en vondsten, mengt hij anekdotische observaties met wat hij aantreft in archieven. De ondertitel is overmoedig: hij brengt een proces van onvermijdelijke neergang in kaart; een kans op ‘verovering’ is er nuchter bezien nooit geweest.
Regio's moeten zelf voortouw nemen
- Molema, M. Zwaaien, roepen, springen. Naar een land waarin elke regio telt. Van Gennep, 139 p., € 18.
Historicus Marijn Molema promoveerde in 2010 op een proefschrift waarin hij het naoorlogse regionaal beleid in Groningen, Drenthe, Emsland en Ost-Friesland met elkaar vergeleek (Geografie, februari 2012). Nu is hij plaatsvervangend directeur van het Planbureau Fryslân en sinds 2021 bijzonder hoogleraar regionale vitaliteit en dynamiek aan de letterenfaculteit in Groningen. Zijn oratie, ‘Dialectiek van ons regionale ontwikkelingsstreven’, is te vinden op internet.
Ideeën uit die oratie keren terug in Zwaaien, roepen, springen, een mooie titel die Molema ontleende aan een Kikker & Pad-verhaal van de Amerikaanse kinderboekenschrijver Arnold Lobel. Het boekje is een frisse beschouwing van 75 jaar regionaal beleid in Nederland. Verwacht geen kaarten of gedetailleerde analyses, maar een overzicht van hoe dat beleid zich heeft ontwikkeld. Tot diep in de jaren 1970 was het nationale recept om ‘van bovenaf’ industrieterreinen en infrastructuur aan te leggen in achtergebleven kernen. Denk aan Emmen. Vanaf de jaren 1980 ging het roer om: regionale actoren moesten zelf aan de slag. Zij dienden plannen te ontwikkelen om hun regio op het spoor naar brede welvaart te zetten, rekening houdend met de specifieke mogelijkheden en beperkingen van hun regio. Als voorbeeld noemt Molema Noordoost-Fryslân. Ontwikkeling van onderop dus; overheden bieden daarbij als het goed is ondersteuning. Aan de Tweede Kamer zal het niet liggen. De sympathie voor de vergeten regio is er opgebloeid.
Molema’s analyse is niet nieuw, maar hij lardeert zijn betoog met passages waarin hij vertelt en filosofeert over zijn persoonlijke ontwikkeling, van kleuter in Leek (het dorp is het ‘resultaat van regionale industrialisatiepolitiek’) tot zijn latere leven elders. Teleurstelling en boosheid waren soms zijn deel. Is deze individuele ervaring te vergelijken met wat een regio aan frustraties kan ervaren? ‘Ik ben geneigd,’ schrijft Molema, ‘om eenzelfde proces van teleurgestelde verwachtingen in de regio te ontwaren.’ Op zijn minst een origineel perspectief.
Expeditie naar De Goeje Berg
- De Goeje, F. Een berg die mijn naam draagt. Naar het hart van de Surinaamse jungle, op zoek naar mijn koloniale erfenis. Walburg Pers (Mazirel Pers), 192 p. + 8 p. kleurenfoto’s, € 25.
Cartograaf Claudius de Goeje was pas een twintiger, maar al meegegaan met drie KNAG-expedities in Suriname. Bij de eerste in 1903 als deelnemer, maar bij die van 1904 en 1907 als leider. Als dank voor de loodzware tocht in de jungle werd een berg naar hem genoemd. Hij heeft De Goeje Berg (650 meter) waarschijnlijk nooit zelf beklommen, maar deze destijds wel opgemeten en in kaart gebracht. De naam van de berg staat ook in De Grote Bosatlas. Bij de lokale bevolking (de Wayana) staat hij bekend als Pepta Ipï.
Freek de Goeje is de achterachterneef van Claudius. Hij studeert voor filmmaker aan de HKU en besluit als afstudeerproject de reis van Claudius uit 1907 te herhalen en daarover een documentaire te maken: De Toemoek Hoemak Expeditie, te zien op 2doc.nl. Hij maakt over zijn reis ook een boek: Een berg die mijn naam draagt. Levendig schrijft hij over zijn avonturen, de gevaren en ontberingen (slagregens, modder, slangen, vijandige ontmoetingen), maar ook over zijn gelukkige momenten. Zijn ervaringen wisselt hij af met citaten uit het expeditieverslag van toen en uit brieven die in de familie bewaard zijn gebleven. Twee Nederlanders vergezellen hem (voor camera en geluid), plus Surinamers van de stichting Mulokot, die opkomt voor de belangen van de inheemse bevolking. Onder hen zijn ook twee cartografen die ten behoeve van de Wayana hun territorium in kaart brengen.
Rode draad in het boek: hebben de Wayana te lijden gehad onder de gevolgen van Claudius’ expedities? Hoe beoordelen ze kolonisatie van toen? Wrok blijken zij niet te hebben; de koloniale tijd is lang geleden. De huidige problemen zijn veel urgenter. Er werken bijvoorbeeld tienduizenden illegale Braziliaanse goudzoekers in het gebied en de Surinaamse overheid is in dat verre achterland afwezig. Freek de Goeie beklimt ‘zijn’ berg, maar heeft eigenlijk meer oog voor de verpaupering van de Wayana. Net als Claudius, die in de jaren 30 opnieuw naar de Wayana ging om hun gewoonten en taal te leren, is Freek met hen begaan.
Zuiderzee-IJssel
- Nijboer, R. Wereldzee in de polder. Een moderne ontdekkingsreis van de Zuiderzee van 1873 naar het IJsselmeer van vandaag. HarperCollins, 350 p. + 16 p. kleurenafbeeldingen, € 25.
In 1873 voer de Fransman Henry Havard in een tjalk langs de kusten van de Zuiderzee. Zijn reisverhaal werd een klassieker en kreeg vele vertalingen, in 1875 al in het Nederlands. Dat zijn boek niet vergeten is, komt door zijn buitengewoon levendige manier van vertellen én zijn observatie dat de Zuiderzeesteden in vooral West-Friesland stervende, zo niet dode steden waren. Enkhuizen, Hoorn, Medemblik: weinig was er over van de glorierijke 17e eeuw. Havard riep de Nederlanders op niet te teren op oude roem maar nieuwe initiatieven te durven nemen.
Het was een mooi idee van journalist Ronald Nijboer om 150 jaar later opnieuw met een tjalk de kustplaatsen van Havard te bezoeken. Wat is er allemaal veranderd? Zijn Enkhuizen en andere plaatsen aan een tweede jeugd begonnen? Hoe staat het ervoor in Wieringen en Urk, nu het geen eilanden meer zijn? En hoe vergaat het de nieuwe poldersteden Lelystad en Almere? In elke haven spreekt hij met lokale historici en anderen, zoals geograaf Willem van der Ham, die alles weet van Cornelis Lely en de Afsluitdijk. Ingewijden zullen weinig nieuws tegenkomen in Wereldzee in de polder. Dat is niet verwonderlijk: over de transformatie van de Zuiderzee in het IJsselmeer is de laatste jaren veel gepubliceerd, zowel publieksboeken van onder meer Eva Vriend en Emiel Hakkenes, als meer academische bundels zoals Spiegel van de Zuiderzee en Getemd maar rusteloos. Maar voor wie zeilend over het IJsselmeer of fietsend langs zijn kust ’s avonds in de jachthaven of overnachtingsplek meer wil lezen over de transformatie, is dit een prima boek.
Landschapsbiografie Groene Hart
- Steenhuis, M., Meurs, P., & Teunissen, V. Het Groene Hart. Wereld tussen de steden. SteenhuisMeurs, 192 p., gebonden, € 49,95. Bestellen: hetgroenehartboek.nl.
Rijdend over de A12 van Utrecht naar Gouda kruist de automobilist twee vaarten. Borden vermelden hun namen: eerst de Dubbele Wiericke, daarna de Enkele Wiericke. Altijd vraag ik me af: wat zijn dit voor vaarten? Dankzij de gebiedsbiografie Het Groene Hart weet ik het nu: ze zijn tussen 1364 en 1367 gegraven tussen Woerden en Bodegraven om het overtollige water van de Oude Rijn te lozen op de Hollandse IJssel. In de 17e eeuw werden ze onderdeel van de Oude Hollandse Waterlinie; de linie is daar op zijn smalst (1500 meter) en dus op zijn kwetsbaarst. Vandaar ook het fort Wierickerschans bij Bodegraven. Tegenwoordig worden de vaarten ook gewaardeerd als ecologische verbindingszones.
Het Groene Hart is de publieksuitgave van de gebiedsbiografie die SteenhuisMeurs, bureau voor cultuurhistorie en gebiedsontwikkeling, opstelde in opdracht van het Bestuurlijk Platform Groene Hart. Aanleiding: in 2023 was het 65 jaar geleden dat het begrip ‘Groene Hart’ voor het eerst onder planologen in omloop kwam. Royaal geïllustreerd met verhelderende afbeeldingen vertelt het boek over de ontwikkeling van de voormalige veenwildernis tot het hedendaagse Groene Hart, met aandacht ook voor hedendaagse fenomenen als ‘verdozing’ en het nieuw aangelegde Bentwoud. De nadruk ligt op rurale gebieden; het stedelijk landschap blijft onbesproken. De tekst combineert de hoofdlijnen van de ontwikkeling met zes korte interviews en casestudies van bijvoorbeeld Aarlanderveen en de Amstelscheg. Een mooi boek om cadeau te krijgen of aan buitenlanders te geven – er bestaat ook een Engelse editie: The Green Heart.