Boeken Geografie mei 2022

20 mei 2022
Auteurs:
Ben de Pater
Departement Sociale Geografie & Planologie Universiteit Utrecht
Dit artikel is verschenen in: geografie mei 2022
Boeken
recensie
Opinie
FOTO: FACEMEPLS / FLICKR (CC)

Pas verschenen

  • Butfield, C., & Hughes, J. Earthshot. Hoe we onze planeet kunnen redden. Luitingh-Sijthoff, 352 p., € 22.

Misschien wel door zijn opleiding tot geograaf is prins William, na zijn vader troonopvolger in het Verenigd Koninkrijk, zeer betrokken bij natuurbescherming. In 2020 nam hij het initiatief voor de Earthshot Prize. Tot 2030 krijgen elk jaar vijf  mensen/organisaties de prijs (en elk een miljoen pond) voor hun inspanningen om de leefomgeving (opgedeeld in vijf dimensies: natuur, lucht, oceaan, klimaat en afval) te beschermen of te herstellen. Bijvoorbeeld het initiatief van Juan Castro die de koraalriffen rondom zijn woonplaats, het Mexicaanse vissersdorp Cabo Pulmo aan de Stille Oceaan, wist te redden van de ondergang. Hij slaagde erin zijn dorpsgenoten te bewegen tien jaar lang niet te vissen in de aangetaste gebieden en hij wist de overheid te overtuigen buitenlandse trawlers te weren. Koraal en visstand hebben zich inmiddels hersteld. In Earthshot staan veel van zulke bemoedigende verhalen.

  • Van Marrewijk, D. Gids voor land art in Nederland. 50 jaar landschapskunst. Blauwdruk, 256 p., € 27,50.

‘Grootschalige kunstwerken in de openbare ruimte die een ode zijn aan de natuur en de menselijke creativiteit.’ Zo omschrijft fysisch en historisch geograaf Dré van Marrewijk land art. De oudste werden vijftig jaar geleden gecreëerd in een zandafgraving in Drenthe en een duingebied in Noord-Holland. Van Marrewijk bespreekt 65 werken in dit met meer dan 300 afbeeldingen geïllustreerde boek.

  • De Melker, B. Metamorfose van stad en devotie. Ontstaan en conjunctuur van kerkelijke, religieuze en charitatieve instellingen in Amsterdam in het licht van de stedelijke ontwikkeling, 1385-1435. Verloren, 550 p., € 50 (harde band).
  • Abrahamse, J.E., & Rutte, R. Nieuwe historische atlas van Amsterdam. Een wereldstad in zestig kaarten 1200 2025. Thoth, 80 p., € 29,95.
  • Hogenstijn, C.M. Aan de rand van de stad. De stadsvrijheid van Deventer. Verloren, 136 p., € 19.
  • De Zeeuw, H. Boeren tussen riet, turf en adel. Duizend jaar Land van Vollenhove. Verloren, 357 p., harde band, € 35.

In 1385 had Amsterdam nul kloosters, in 1435 zestien. Aldus Bas de Melker in zijn postuum uitgegeven dissertatie uit 2002. Interessant voor liefhebbers van de middeleeuwse geschiedenis van Amsterdam, als stad en als samenleving. Een veel grotere periode bestrijkt de Nieuwe historische atlas van Amsterdam, in de bekende reeks historische stedenatlassen, tegenwoordig uitgegeven door Thoth. Er bestaat ook een Engelse editie van.
In Aan de rand van de stad staat niet het ommuurde Deventer centraal, maar het omringende gebied (de ‘stadsvrijheid’) waarover de stad zeggenschap had. Dat gebied was in gebruik voor landweren, molens, blekerijen, boerderijen, tuinen en nog veel meer. Voor liefhebbers van Deventer. Meer Overijssel: Henk de Zeeuw schreef over de genre de vie van boeren vanaf de 10e eeuw tot heden in het gebied tussen Blokzijl, Vollenhove, Zwartsluis en Wanneperveen. Van veeteelt in dienst van de akkerbouw in de middeleeuwen tot beschermde wetlands nu.

Signalementen

De planoloog als verhalenverteller

  • Hemel, Z. Er was eens een stad. Visionaire planologie. Pluim, 416 p. + 16 p. kleurenfoto’s, € 35.
  • Pelzer, P. Verantwoordelijk voor de toekomst. Op zoek naar een planologie van de lange termijn. Trancity Valiz, 77 p., € 14,50; gratis te downloaden op trancity.nl

Na zijn studie sociale geografie en planologie in Groningen bouwde Zef Hemel (1957) een carrière op als planoloog. In 2004 ging hij werken bij de Dienst Ruimtelijke Ordening van Amsterdam en in 2012 werd hij deeltijdhoogleraar aan de UvA. Hij bekleedde er tot eind vorig jaar de Wibautleerstoel voor Grootstedelijke Vraagstukken. In Er was eens een stad, dat zijn uitgever typeert als Hemels magnum opus en het resultaat van veertig jaar planologische beroepservaring, gaat het over Amsterdam, en hoe deze stad zich sinds 2004 ‘opnieuw uitvond door een nieuw [ruimtelijk] toekomstverhaal voor zichzelf te ontwikkelen’. Amsterdam wisselde het verhaal van een compacte stad in voor dat van een metropoolregio. 
Er was eens een stad is óók het verhaal over de cultuur en het functioneren van de Dienst Ruimtelijke Ordening in de 21e eeuw en de rol die Hemel daarin speelde – een hoofdrol zo te lezen. Zo schrijft hij over de zegetocht van zijn voordracht ‘Bestemming AMS’ (AMS staat voor Amsterdam = Metropool + Schiphol), die hij in 2006 ‘zeker zeventig keer’ hield voor uiteenlopende groepen. Het vertellen van verhalen als die over de metropoolregio is ‘de kern van ons werk’, aldus Hemel. In de visionaire (of narratieve) planologie ‘is de essentie van ruimtelijke planning elkaar verhalen vertellen’. Het is ‘een vorm van strategische planning die door het maken van realistische en aansprekende langetermijnvisies mettertijd steeds meer partijen weet te mobiliseren’. Naar schaalniveaus geordend bepalen die verhalen ook de structuur van het boek: ze gaan over de regio (de Randstad), de stad (Amsterdam) en de (Amsterdamse) binnenstad. De hoofdstedelijke binnenstad heeft te lijden van onder meer overtoerisme. In opdracht van burgemeester Halsema ontwikkelde Hemels een toekomstvisie, die in oktober 2019 af was: Een nieuwe historische binnenstad. Visies op de binnenstad van Amsterdam 2040. In de maanden daarvoor had hij in de Sint-Sebastiaanskapel van de Oude Kerk individueel met tachtig gebruikers van de binnenstad gesproken en publieksbijeenkomsten georganiseerd. In december 2020 vertaalde de gemeente Hemels visie in een ‘uitvoeringsprogramma’. De gang van zaken laat zien hoezeer de planologie – althans in Amsterdam – veranderd is. Geen modellen meer, geen statistieken, geen berekeningen, maar verhalen die in zekere zin gezamenlijk worden geschreven, bijvoorbeeld mede door daklozen, want ook zij zijn stadsgebruikers.
De hoofdstukken over de regio, de stad en de binnenstad worden afgewisseld met zes hoofdstukken gewijd aan de ‘helden’ die Hemel hebben geïnspireerd: Patrick Geddes en Dirk Frieling als onderzoeker respectievelijk ontwerper van regio’s, Theo van Lohuizen en Jane Jacobs over modernistische cijfermatige planning en over de waarde van het dagelijks leven in stadswijken, en John Friedmann en James Throgmorton over counterplanning from below en planning as persuasive storytelling.
 

Dertig jaar jonger dan Zef Hemel is Peter Pelzer (1986) en ook hem leer je een beetje kennen in zijn essay, Verantwoordelijk voor de toekomst. Op zoek naar een planologie van de lange termijn. Pelzer studeerde sociale geografie en planologie aan de Universiteit van Amsterdam en is tegenwoordig werkzaam aan de Universiteit Utrecht als docent en als onderzoeker bij de Urban Futures Studio van Maarten Hajer. Als persoon houdt Pelzer zich meer op de achtergrond dan Hemel, maar in zijn pleidooi voor een nieuwe planologie toont hij zich even zelfverzekerd. Het langetermijndenken moet weer ‘vanzelfsprekend’ worden. Weer, want in de vorige eeuw was dat denken wel present. Ik vermoed dat Pelzer zich wat dat betreft het meest verwant voelt aan Dirk Frieling, een van Hemels helden. Frieling was in de jaren 1980 voorzitter van de Stichting Nederland Nu Als Ontwerp, die vier ruimtelijke scenario’s liet ontwikkelen van Nederland in 2050: het zorgvuldige, dynamische, kritische en ontspannen scenario. De bijbehorende tentoonstelling in de Beurs van Berlage in 1987 was een overdonderend succes – ik herinner mij hoe ik daar gefascineerd heb rondgelopen.
Pelzer betoogt dat hedendaagse planologen gevangen zitten in een korte-termijnoriëntatie. Hoe is die ontstaan en vooral: hoe kan die doorbroken worden? Hoe ontwikkelen wij – planologen samen met burgers, bedrijven en vele anderen – een ‘voorstellingsvermogen’ en ‘verbeeldingskracht’ om zeg 63 jaar vooruit te denken, naar 2085? Zoals in de Beurs van Berlage ook 63 jaar vooruit werd gedacht. Pelzer komt met enkele suggesties, maar die moeten nog handen en voeten krijgen. Wel stelt hij dat planologen veel meer rekening moeten houden met de fysische geografie, met eigenschappen van water en bodem. Niet meer bouwen in de Zuidplaspolder bij Gouda, maar op de Brabantse zandgronden.

KNMI in oorlogstijd

  • Dekker, K., & Boode, F. Zwaar weer. Het KNMI in de Tweede Wereldoorlog. Verloren, 184 p., € 20.

 Een dag na de capitulatie, op 16 mei 1940, verloor het KNMI al het predicaat ‘koninklijk’. De NMI, zoals de nieuwe naam luidde, kwam die dag onder het gezag van de Wehrmacht te staan. Vanuit Duits perspectief begrijpelijk, want meteorologische en ook (voor de Duits marine) oceanografische informatie waren van groot militair belang. Het bracht met zich mee dat vanaf 11 mei 1940 tot 14 augustus 1945 geen enkele weersvoorspelling meer te lezen was in kranten, of te horen was op de radio. Op 11 augustus had Het Parool de primeur van het eerste naoorlogse weerbericht. Een redacteur had het KNMI gebeld met een smoes: was het weer morgen goed genoeg voor een tuinfeest? Tijdens de oorlog mocht alleen een wolkenatlas worden uitgegeven, en klonken enkel waarschuwingen voor aardappelziekte.
Kees Dekker en Fons Boode – beiden gepensioneerde KNMI’ers – portretteren de activiteiten en de werknemers (destijds ongeveer tachtig) op het KNMI en lokale waarnemingsstations elders in Nederland, zoals Vlissingen en Den Helder, voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Het instituut was ‘een afspiegeling van de Nederlandse samenleving’, aldus de auteurs. Er waren dus Duitsgezinde medewerkers en anderen die in het verzet zaten. Zo moest Toon Buijense op 16 september 1944 in het geheim de weersverwachting op de Veluwe aan Londen doorzenden. De dag daarna werd duidelijk waarom: de operatie Market Garden ging van start. Na de oorlog zou professor Vening Meinesz, bij het publiek bekend om zijn reizen in de jaren 1930 per onderzeeër om wereldwijd variaties in de zwaartekracht in kaart te brengen, en bij collega’s gewaardeerd om zijn persoonlijkheid en zijn anti-Duitse opstelling, het ontredderde instituut weer op de rails krijgen. Met aandacht voor alle hoofdrolspelers, illustraties (veelal brieven die opgedoken zijn uit archieven) en een zijweg nu en dan. Een daarvan is de vergelijking van de Duitse en geallieerde weerkaarten tijdens de invasie in Normandië. Die van de geallieerden waren beter. De Duitse meteologen gebruikten weliswaar waarnemingen van de KNMI-voorposten in Vlissingen en Den Helder, maar hadden door het verlies van U-boten te weinig varende voorposten om het weer op zee goed in de gaten te houden. Omgekeerd beschikten de Britten over de weerswaarnemingen die op het bezette continent werden gedaan, want zij hadden de Enigmacode gekraakt waarmee die werden doorgegeven.