Dwars door de Sahara – deel 2

1 mei 2021
Auteurs:
Anthon Keuchenius
Abu Melle – journalistieke producties
Dit artikel is verschenen in: geografie mei 2021
reisverslag
Mauritanië
Opinie
FOTO: ANTHON KEUCHENIUS

Deel 2: Mauritanië

Najaar 2019 reisde geograaf-journalist Anthon Keuchenius via Civitavecchia, Tunesië en Algerije naar Atar in Mauritanië. Daarvoor moet je ook de Sahara oversteken. Levensgevaarlijk, aldus een hoffelijke officier. Deel 2 van het reisverslag.

 

Capitaine Salek van het Mauritaanse leger is hoffelijk als alle Mauritaniërs. In zijn witte barak eerst mooie welkomstwoorden en Neskoffie. Daarna een serie van vijf potentieel levensreddende waypoints, capitaine’s eigen noodnummer en vriendelijke afscheidswoorden, alvorens hij een boordschutter in de laadbak van zijn fourwheeldrive laadt en zelf achter het stuur kruipt. ‘U bent de eerste Europeanen op dit traject’, zegt de capitaine, die ons een ruim halfuur voorgaat, de Sahara in.

Na 40 onverharde kilometers stopt hij om te wijzen op metalen staven die als een verwrongen fietsenrek uit het zand naast de piste steken; markeringen, om de 5 kilometer, een halve eeuw geleden achtergelaten door de Fransen, vertelt de capitaine en wijst in de zuidelijke verte. ‘Volg ze, dan komt u vanzelf weer in de bewoonde wereld.

We schudden handen en de capitaine verdwijnt met wankelende boordschutter in een noordelijke stofwolk. We koersen nog een halve dag, tot een verzameling granieten rotsblokken opdoemt, waar we ons kamp opslaan. Terwijl de collega zich buigt over de licht rammelende lagers van het rechtervoorwiel van de Landcruiser, sprokkel ik stekelige takken van onder acacia’s voor het kampvuur. Op de rots prepareer ik de kamelenbiefstuk met peper, zout, wat plakjes knoflook. De avond valt gezwind en onder een rijke sterrenhemel maken we de laatste fles wijn en de malse biefstuk soldaat. ‘Dat is voor het eerst dat ik kameel lekker vind,’ verbreekt de collega de absolute stilte van de Sahara.

FOTO: ANTON KEUCHENIUS
De Mauritaanse capitaine Salek gaat ons ruim een halfuur voor, de Sahara in.
FOTO: ANTHON KEUCHENIUS
Kamperen tussen de granieten rotsblokken; de kamelenbiefstuk ligt op het vuur.

De zandbak bestaat niet

De piste laat weinig te wensen over: vlak en met een duidelijk hoofdspoor, dat ook nog eens correspondeert met de fietsenrekken en de spaarzame coördinaten van de kapitein. We meanderen rond de 50 km/u, ongeveer in de sporen van de antieke karavaanroute Sijilmasa - Ouadane, waarover miljoenen kamelen eeuwenlang lucratieve handelswaar door de Sahara brachten. Boven ons de hoofdroute van tienduizenden kiekendieven, zo heb ik vooraf uitgezocht. Hoe ik ook tuur, er zijn enkel wat dunne wolkjes te ontwaren.

Links en rechts van de piste struikjes die door luchtspiegelingen uitgroeien tot hele bossen. Opeens een grote loopvogel! De collega deelt niet mijn enthousiasme, maar remt op verzoek wel de auto. Als ik de loopvogel benader voor een foto, doet die zijn soortnaam eer aan. Wanneer we dagen later weer netwerk hebben, identificeer ik mijn renvogel als ‘Houbara bustard, westelijke kraagtrap, leeft in droge gebieden zoals woestijnen en steenachtige vlaktes’.

Er is nooit niks in de woestijn. De aarde verschiet voortdurend van vorm en kleur. Geel zand, rode rotsformaties, savanne. Door de elementen gestileerde boompjes als mannequins, met altijd vogeltjes op de hoogste tak. Wolken vlinders uit het niets, om te likken aan druppels die we knoeien bij koffie, thee of een andere slok. Hijgende varanen die precies onder onze banden de piste over willen rennen. In de verte verheffen twee heuvels zich uit de vlakte, als een paar borsten op het strand.

Incident bij garnizoenplaats

Uit het westen nadert een gedaante op hoge snelheid. Precies hier snijden we een hoekje af van de kaarsrechte grenzen van de Westelijke Sahara, land zonder rechtsorde of handhaving, van wiens inwoners de reputatie wisselt. De gedaante blijkt een kameel die met trage pas nadert. Zo zie je weer hoe angst je waarneming vervormt.

Drie roofvogels hoog in de lucht wanneer de collega meent zijn radiatorventilator te moeten smeren als het wijzertje naar rood neigt. Het is hier meer savanne dan woestijn. We naderen beschaving. Slalommen door een verlaten dorp, een markt, langs waterputten met zonnepanelen, richting Ain Ben Tili, ons eerste Mauritaanse dorpje. Merkwaardige steenslag van onder de carrosserie, in de verte wuiven mensen ons tegemoet. Wolkjes zand naast de auto, steenslag blijkt geweervuur, het gezwaai is met wapens, hutjes blijken wachthuisjes. Vertwijfeld stappen we uit, de handen half in de lucht. Een jeep stevent op ons af, vanuit zijn raam roept de Mauritaanse officier: ‘Wat doen jullie? Vous aller vous tirer dessus! Willen jullie afgeknald worden of zo?’

‘Willen jullie afgeknald worden of zo?’

Nader nooit zomaar een garnizoensplaats, is de les. Ain Ben Tili is geen dorp, maar een fort. Gesticht door Franse kolonialen, al in 1934. Toen die vertrokken, wisselde het fort stuivertje tussen Mauritaniërs en het Polisario, het bevrijdingsleger van de Westelijke Sahara. ‘Er zijn bandieten. Die rijden ook in zulke witte Landcruisers, vandaar’, zegt de officier, hoffelijk als alle Mauritaniërs. ‘Jullie zijn de eerste overlanders. Nog iets nodig?’ De officier wijst ons terug naar de waterputten, bevolkt door paarsblauwe Saharaspreeuwen, maar fotograferen durf ik niet meer. De jeep keert terug met water, brood, een dik pak vlees. De arm van de officier verbeeldt een denkbeeldige rondweg om het fort. ‘Daarachter vind je de weg terug. Bonne route!’ ‘Wat zou het volgende schot zijn geweest’, vraagt de collega, de blik genageld aan een verdwijnend Ain Ben Tili in de achteruitkijkspiegel. ‘Mikten ze al op de banden?’

De kift in de Sahara

We verliezen het hoofdspoor en beginnen als een verwend echtpaar op elkaar te vitten. ‘Jij kunt niet rijden.’ ‘Jij kunt niet navigeren.’ We ruilen van plek en vinden het hoofdspoor terug. Een hoge antennemast, hutjes, er wonen mensen hier. Bij een verzameling rode rotsen slaan we ons tweede kamp op. Een gezinnetje kraaien houdt ons gezelschap. Er is nog jenever en bovenop het verse kampvuurtje gaat de kilogram schapenbout, die op leeftijd blijkt. De kraaien krijgen feest.

FOTO: ANTHON KEUCHENIUS
Mecanicien Tubab brengt in zijn openluchtgarage nieuwe rubbers aan tussen de springveren.
FOTO: ANTHON KEUCHENIUS
Mukhtar schenkt een vierde glas thee.

’s Avonds schieten aan de westelijke hemel de weerlichten vervaarlijk heen en weer, de oostelijke zijde staat rustig vol sterren. Als we einde ochtend het eerste echte Mauritaanse stadje Bir Moghrein binnenrijden, draait de collega onverwacht een openluchtgarage in. Mecanicien Tubab frummelt nieuwe rubbers tussen de springveren, in krap drie uur. Tubab wil 200 euro, maar neemt snel genoegen met 50. ‘Alles kost 50 in Mauritanië’, weet de collega.

Voor zijn winkeltje schenkt buurman Mukhtar thee. Mukhtar heeft tien kinderen bij een enkele vrouw, die bij het wegwaggelen rijst met kameel laat aanrukken. Mukhtars militaire pensioen bedraagt 35 euro per maand, er zijn ook nog veertig kamelen. De herder kost 12,50 euro per maand. Onlangs heeft hij 20 kamelen verkocht, voor 7 miljoen ougiyaas, maar het omrekenhoofd laat me in de steek. Moukhtar schenkt een vierde glas thee, waar drie toch het nationaal maximum is. ‘Dan weten jullie dat Mauritanië gastvrij is.

We verlaten Bir Moghrein langs een enorme landingsbaan. Je ziet ze niet, maar de aanwezigheid van Franse legionairs is publiek geheim. Ze houden Mauritanië vrij van bandieten, vrijheidsstrijders en terroristen. Naar het oosten vervaagt hun invloed, het grensgebied met Mali is notoir onveilig. Wij rijden keurig verder naar het zuiden.

Vandaag geen rotsen, we slaan ons kamp op boven op een merkwaardig zwarte heuvel. Onder ons brullen vrachtwagens bij tijd en wijle door het zand. We roosteren groenten boven een nieuw vuurtje, de jenever gaat op en we staren naar koplampen die traag door het duister slingeren. Drie korte Saharastormpjes doen ’s nachts de tent vervaarlijk klapperen, gevolgd door een heerlijke, complete stilte.

De ijzermijnen van Zouerate

Over witte zoutmeren schiet het de volgende dag lekker op. Een roofvogel stijgt met indrukwekkende vleugelwijdte op vanaf een eenzame steen langs de zoute piste. Ik tuur omhoog naar wat de witte contouren van een slangenarend moeten zijn. Er staan hier zelfs richtingsbordjes langs de piste. Een hop vliegt een paar honderd meter met ons mee, in de verte doemen de reusachtige zwarte bergen ijzererts van Zouerate op. Alras zoeven we over asfalt.

FOTO: ANTHON KEUCHENIUS
Winning van ijzererts in Zouerate...
FOTO: ANTHON KEUCHENIUS
...en transport naar de Atlantische kust.

In Zouerate probeert een agent ons een parkeerboete te slijten, waarna de onderlinge spanningen opnieuw opspelen. In de drukke stoffige stad gaan we wijselijk ons weegs, tot we elkaar treffen in het enige telefoonkaartenkantoor. Over een superieur bord rijst met vlees – de kok komt uit Zuid-Mauritanië – hernieuwen we het contact met elkaar, het thuisfront en het wereldwijde web.

We verlaten de ijzerstad langs hoge, symmetrische bergen zwart erts. Monsterlijk grote machines kruipen over hun flanken. De laatste vrije nacht slapen we naast de rails waarover zuchtende locomotieven een 2 kilometer lang lint van wagons voorttrekken, naar de Atlantische kust. Vandaar wordt de ijzererts verscheept naar hoogovens in Europa en China, voor onze spulletjes. De volgende ochtend slaan we linksaf naar Bir Char en drinken thee in de kleine oase van Hebbou Ould Sidi Ahmed, die hier voor vijftig kamelen en honderd dadelpalmen zorgt. Het heeft hier al 25 jaar niet geregend, maar water is er nog altijd voldoende. Hebbou toont de collega de weg waarlangs die over twee weken kan terugkeren, als laatste etappe van zijn kampeerreis over het Adrar-plateau, met zijn vier Nederlandse toeristen.

FOTO: ANTHON KEUCHENIUS
Zoutvlakte met fotograaf.
FOTO: ANTHON KEUCHENIUS
Langs de Afrikaanse ‘Waddenzee'.

Le retour, via Dakla

Over saai maar comfortabel asfalt slechten we de laatste 200 kilometer naar finishplaats Atar, waar de straten stoffig zijn, de mensen warm en het eten verrukkelijk. Het is er heter dan in ons lichaam. Schuilen voor de zon doen we op de Nederlandse camping. We drinken er zelfgebrouwen bier. Wanneer de zon weg is, klinkt Mauritaanse blues om ons heen.

Een 2 kilometer lang lint van wagons vervoert de ijzererts naar de Atlantische Oceaan, richting Europa en China

Een volgende dag brengt de collega me naar hoofdstad Nouakchott, waar hij me inwisselt voor vier betalende reizigers. Ik pak het busje naar Dakhla, veertien uur naar het noorden over de saaie asfaltroute. Rechts van de weg de Canadese goudmijn die me twee jaar terug niet wilde ontvangen. Veertig kilometer naar links de Banc d’Arguin, een Afrikaanse Waddenzee waar Nederlandse vogelaars kind aan huis zijn. Twee jaar eerder sliep ik er twee nachten in hun hutjes, zag pelikanen traag over miljoenen wintergasten klapwieken en las er Otto’s oorlog, een sleutelroman waarin Koos van Zomeren Hollandse vogelaars een vuile moord laat plegen.

De asfaltweg blijkt de laatste twee jaar verrijkt met windmolens. Via een kort stukje door het niemandsland van de Sahrawi’s arriveer ik in Dakhla, vanwaar ik melancholisch naar huis vlieg, vastbesloten nog eens de Sahara over te steken. Via Tamanrasset als dat kan.

 

Geograaf en halve arabist Anthon Keuchenius is sinds 1996 freelance journalist voor een reeks dagbladen en tijdschriften in Nederland en België. Keuchenius schrijft over verschillende onderwerpen, maar neemt het liefst verhalen mee terug uit het Midden-Oosten, waar hij regelmatig op bezoek gaat.

abumelle.org