Gesteund door indringende beeldstatistiek

1 mei 2023
Auteurs:
Herman van der Wusten
Geografie, Planologie & Internationale Ontwikkelingsstudies, Universiteit van Amsterdam
Dit artikel is verschenen in: geografie mei 2023
Tweede Wereldoorlog
Nederland
Kennis
FOTO: WIM VAN ROSSEM/ANEFO/NATIONAAL ARCHIEF
Dodenherdenking op de Dam op 4 mei 1954. Sindsdien is de groep slachtoffers die herdacht wordt sterk uitgebreid en worden er onder andere vijf kransen voor direct getroffenen gelegd.

Wie herdenken wij op 4 mei?

De jaarlijkse herdenking op de Dam brengt steeds weer veel mensen op de been en nog veel meer voor de buis. Een ‘visuele gids’ – in boekvorm en online – belicht wie hier eigenlijk herdacht worden. Het is een staaltje indringende beeldstatistiek.

 

Herinneringen aan zelf beleefde oorlogen blijven lang bij. In lokale gemeenschappen en naties, kerkgenootschappen, families en onder mensen die direct betrokken zijn bij een heftige gebeurtenis, kan de oorlog als een gezamenlijk beleefde geschiedenis worden ervaren. Binnen zulke collectiviteiten ontstaan dan initiatieven om de eigen geschiedenis te herdenken – gericht op degenen die het niet overleefden en op de lessen die eruit te trekken zijn. De herdenking onderstreept daarmee ook het bestaan en belang van de collectiviteit.

De geschiedenis en herinneringen zijn onder andere opgeslagen in oorlogsmonumenten. Rond sommige vinden rituelen plaats. Maar herinneringen verkleuren, betekenissen verschuiven en herdenkingen krijgen een nieuw karakter. De jaarlijkse nationale herdenkingen op 4 mei zijn nog steeds gebaseerd op, maar niet langer exclusief gewijd aan de Tweede Wereldoorlog. Ze staan al geruime tijd in het teken van het doorgeven van de herinneringen. Want degenen die de periode 1940-1945 hebben meegemaakt, zijn goeddeels overleden.

Herinneringen doorgeven

Al lang verschijnen er handreikingen voor de doorgifte van de boodschappen om zo de herdenkingen in stand te houden. In april 2020 kwam met dat doel weer een nieuw, zorgvuldig vormgegeven boek uit, Wie herdenken wij op 4 mei?, van Jaap Goudsmit, initiatiefnemer en epidemioloog, drie andere wetenschappers (socioloog, demograaf en historicus) en een grafisch ontwerper. Het boek bevat bovenal cijfers, maar zó indringend verbeeld dat ze grote indruk maken. Een aantal pagina’s is onder dezelfde titel ook online verschenen, aangevuld met interactieve beeldstatistiek.

Wie herdenken wij op 4 mei?
boek goudsmit

Wie?

Om met de titel van het boek te beginnen: wie herdenken we op 4 mei? Tijdens de jaarlijkse dodenherdenking op de Dam in Amsterdam worden vijf kransen gelegd, waarvan er drie zijn voor alle burgers die tijdens of direct na de Tweede Wereldoorlog in Europa zijn omgekomen: Joden, Roma en Sinti; verzetsstrijders; en slachtoffers van oorlogsgeweld, honger, bombardementen, willekeur of uitputting. De vierde krans is voor Nederlandse burgerslachtoffers in Nederlands Indië/Indonesië, gestorven vanwege verzet, internering, oorlogsgeweld en uitputting tijdens of direct na de Tweede Wereldoorlog. De vijfde krans is voor militairen en koopvaardijpersoneel (vanwege vaarplicht ongevraagd militair) omgekomen in dienst van Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog of daarna in oorlogssituaties en tijdens vredesoperaties.

Goudsmit gaat voor het totale aantal slachtoffers uit van ‘Kranslegging, de cijfers’, een document van het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Vervolgens heeft hij via drie grote databases de slachtoffers uit de verschillende groepen ingedeeld naar plaats en tijd van overlijden en waar mogelijk naar leeftijd en geslacht. Dit laatste lukte voor ongeveer 85% van de totalen. De overige 15% werd naar rato toegedeeld aan de diverse leeftijds- en geslachtsgroepen. Het uiteindelijke beeld is daarmee nog steeds niet compleet en geheel betrouwbaar.

Gedenknaald

De in totaal 295.000 slachtoffers zijn in het boek verdeeld over een soort gedenknaald (figuur 1). Het onderste stuk – verreweg het grootste – wordt gevormd door de bijna 276.000 slachtoffers in de zes jaren waarover de Tweede Wereldoorlog zich uitstrekte. Het deel erboven staat voor de ruim 19.000 mensen die vielen in de 74 jaren erna. Dit betreft merendeels de vroeg-naoorlogse jaren, met de Nederlandse slachtoffers die vielen in Indonesië.

Figuur 1.

Een dergelijke naald zou voor eerdere herdenkingen veel korter zijn uitgevallen. In 1946 werden 10.200 slachtoffers herdacht: 8000 uit het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog en 2200 militairen gesneuveld tijdens de Duitse inval. In de loop der jaren kwamen daar ook militairen bij die tijdens de oorlog elders waren gevallen en later ook na de oorlog. In 1966 kreeg de gedenknaald zijn huidige hoogte, met ook de Joodse (103.000) en overige burgerslachtoffers in Nederland en Azië in en na de Tweede Wereldoorlog (165.000), samen meer dan 90% van het totaal.

Indeling

Het boek volgt de indeling van de vijf kransen op de Dam, met vijf hoofdstukken die het lot van de slachtoffergroepen schetsen. Per jaar (voor de Joden per kwartaal, voor de slachtoffers van de hongerwinter per maand) wordt het aantal doden per leeftijdsgroep vermeld. Van de gedeporteerde Joden, Roma en Sinti wordt de plaats van overlijden aangegeven (met verschrikkelijke aantallen in vooral Auschwitz en Sobibor). De meeste verzetsslachtoffers kwamen om door executies en in strafkampen. De meeste overige burgerslachtoffers in Nederland stierven als gevolg van de dalende volksgezondheid, de hongerwinter, luchtaanvallen en overig oorlogsgeweld. Soortgelijke preciseringen zijn te maken voor de burgerslachtoffers in Nederlands-Indië/Indonesië en voor alle omgekomen militairen.

Het laatste hoofdstuk maakt onderscheid tussen vrouwelijke (38%) en mannelijke slachtoffers (62%). Binnen elke leeftijdsklasse vrouwen en mannen is ook aangegeven hoeveel doden er uit de diverse slachtoffergroepen waren. Vooral op de website is dit helder (want interactief) weergegeven (figuur 2).

Figuur 2: Evacuatie van bepaalde groepen inwoners uit Sperrgebiet naar andere delen van Nederland

Visuele gids

Hoe laat je kille statistieken spreken? Aan het boek werkte een grafisch ontwerper mee, Béla Zsigmond, die een belangrijke eigen rol speelde. De beeldtaal met infographics en iconen is ontleend aan een oude traditie van beeldstatistiek (zie kader ISOTYPE). Niet voor niets luidt de ondertitel: een visuele gids.

Die gidsfunctie wordt in Wie herdenken wij geactiveerd door systematisch en doordacht kleurgebruik en veel beeldtaal. Hiervoor zijn speciale pictogrammen ontwikkeld en aanduidingen voor begrippen als dwangarbeid, concentratiekamp, luchtaanval. Leeftijdscategorieën zijn bijvoorbeeld verbeeld door gestalten met minieme variaties, zoals blootshoofds (burger), met pet (militair), met rugzak (10-20 jaar) en met aktentas (40-60). Er is ook een aantal schematische kaarten.

De hoofdstukken hebben ieder een eigen kleur met pictogram. Zo kleurt het hoofdstuk over Joodse, Roma- en Sinti-slachtoffers geel, met het beeld van een goederenwagon. Het hoofdstuk over de slachtoffers onder de verzetsstrijders is felrood met een leeuwenkop. Het hoofdstuk over overige burgerslachtoffers is vaal oranje, met een kinderwagen die door zijn assen is gezakt. En dat over Nederlands-Indië/Indonesië kleurt paars, met als icoon een achtergelaten parasol (figuren 3a-e).

ISOTYPE

In de vormgeving wordt teruggegrepen op een traditie van beeldstatistiek die in de jaren 1930 in ons land terecht kwam en tot grote bloei werd gebracht. Doel was de resultaten van sociaal beschrijvende statistiek algemeen toegankelijk te presenteren. Dit als onderdeel van een breder initiatief van Otto Neurath, wetenschapsfilosoof, politiek econoom en socioloog, lid van de Wiener Kreis, de Oostenrijkse sociaaldemocratie en later ook van een befaamd genootschap van stedenbouwkundigen (CIAM). Neurath ontwikkelde een algemeen programma van beeldvormen voor taal en statistiek dat hij ISOTYPE noemde. Dit stond voor International System Of Typographic Picture Education. De pictogrammen werden vanaf 1929 ontworpen door de politiek geëngageerde Duitse kunstenaar Gerd Arntz, die hout- en linoleumsnedes maakte.

Neurath probeerde zijn ideeën over ISOTYPE ook internationaal ingang te doen vinden. Hij was daarvoor vaak in Duitsland en ook in de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Hij verliet Wenen na de machtswisseling van 1934 en vestigde zich samen met Arntz in Den Haag. Bij de Duitse inval in 1940 vluchtte de Joodse Neurath opnieuw, nu naar Londen, waar hij in 1945 overleed. Arntz werd in 1943 opgeroepen voor krijgsdienst in het Duitse leger, keerde na de oorlog terug in Den Haag en werkte daar verder aan zijn pictogrammen voor de Nederlandse Stichting voor Statistiek, een commerciële tak van het Centraal Bureau voor de Statistiek, en later ook voor het CBS zelf. Arntz knoopte ook een hechte vriendschap aan met graficus Maurits Escher, bekend van de trappen zonder duidelijk begin of einde.

Figuur 3: Iconen die de groepen slachtoffers verbeelden.

Davidster

Het hoofdstuk over de Joodse slachtoffers opent met een witte spread (dubbele pagina). Links is de omvang van de Joodse bevolking, 140.000 mensen op 1 oktober 1941, weergegeven met een groot aantal ‘pixels’ in een davidster (figuur 4a). Er is die maand oktober net een registratie van alle Joden met namen en adressen voltooid en in Duitse handen gekomen. Het grootscheeps wegvoeren van Joodse burgers is nog niet begonnen. Op de pagina ernaast is de leeftijdsverdeling aangegeven in een taartdiagram, met 80-plussers als kleinste groep (2107), en 20-40 jarigen als omvangrijkste (42.798).

Op de volgende spreads is de linker pagina zwart en de rechter geel. De eerste spread bestrijkt het jaar 1941 in vier kwartalen. Er vallen dan al 2200 slachtoffers, vooral in de leeftijdscategorieën 20-40 en 60-80 jaar. Op de zwarte linker pagina ontstaat een ‘scheur’ in de davidster ter grootte van een relatief verlies van 2200 uit 140.000 Joden.

Op de volgende spreads (voor 1942, 1943,1944 en 1945) overlijden achtereenvolgens 35.000, 52.000, 10.000 en 3800 Joden. Op de laatste spread zien we op een witte ondergrond links de schamele restanten van de davidster (figuur 4b). Deze staan voor 36.000 Joodse overlevenden, gefragmenteerd naar wat hen redde: de meesten overleefden dankzij onderduik (16.000) en gemengd huwelijk (10.000). Rechts staat in een taartdiagram de leeftijdsverdeling. De hele Joodse bevolking bedroeg op dat moment nog maar 26% van het aantal vier jaar eerder, de oudste groep slechts 17%.

Figuur 4A en 4B: Joodse populatie in Nederland per1 oktober 1941 en eind 1945. Van deze laatsten is aangegeven hoe zij de oorlog hebben overleefd.

Heel verschillende collectieve lotgevallen

Terwijl de moord op de Joden voor een zeer groot deel in 1942 en 1943 plaatsvindt, loopt het aantal ‘overige burgerslachtoffers’ in Nederland sterk op naarmate de oorlog langer duurt, tot bijna de helft van het totaal van 132.000 enkel in 1945. Ook onder verzetsstrijders lopen de aantallen per oorlogsjaar op: van 30 doden in 1940 (vanaf het tweede kwartaal van dat jaar) naar 90 in 1941, tot 3900 in 1945 (op de website staat overigens 5000). Anders dan bij de Joodse en overige burgerslachtoffers gaat het bij de verzetsstrijders om een specifieke leeftijdscategorie (20-40 jaar) en zeer overwegend om mannen. Het verloop van aantallen gevallenen door de tijd en de leeftijdsverdeling in de drie categorieën wijzen op drie heel verschillende collectieve lotgevallen in deze oorlogsjaren.

Slachtoffergroepen

De herdenking van de oorlog is al vanuit diverse disciplines nader bestudeerd: door historici, antropologen, archeologen, demografen en hier en daar een geograaf. Daarbij worden steeds weer verschillende accenten gelegd rond bekende monumenten en rituelen. Bij epidemioloog Goudsmit lijkt op de achtergrond het idee van oorlog als besmettelijke ziekte met dodelijke slachtoffers mee te spelen. Zie de grote aandacht in Wie herdenken wij voor het tijdsverloop van de catastrofe, de verdelingen in de natuurlijke basiscategorieën van leeftijd en geslacht, en het belang van een zo nauwkeurig mogelijke herinnering, om nieuwe waarschuwingen voor herhaling van de rampspoed kracht bij te zetten.

In Goudsmits boek staan de slachtoffergroepen centraal. Het gaat om collectieve lotgevallen. Nergens wordt een naam genoemd, een gezicht getoond. Alleen tijden en plaatsen van sterven, en leeftijd en geslacht van de getroffenen. Een groot contrast met bijvoorbeeld de ‘struikelstenen’ in het trottoir, die ons herinneren aan het lot van individuen, met voor- en achternaam in koper vermeld, die op dát adres op een bepaald moment verdwenen en later stierven (zie Geografie mei 2014).

De collectieve lotgevallen van slachtoffergroepen hebben in deze visuele gids hun eigen verhaal te vertellen. Ieder met een eigen dramaturgie in de herinnering, die in het ritueel van de herdenking tot eenheid gebracht moet worden. In de visuele gids worden ze bijeengebracht in het laatste hoofdstuk. Daarin staat voor alle mannelijke en vrouwelijke slachtoffers per leeftijdscategorie aangegeven om welke groepen (en aantallen) het gaat – van Joden, Sinti en Roma tot militaire vredesmissies. Op de website is daarvoor maar een enkele, interactieve pagina nodig, die daarmee extra spreekt. De totale last van de herdachte gebeurtenissen uitgedrukt in het verlies van 295.000 mensen van alle leeftijden van beide geslachten komt er nog een laatste keer in naar voren.