Global land rush

1 oktober 2015
Auteurs:
Henk Donkers
Geograaf, aardrijkskundeleraar, wetenschappelijk medewerker, docent geografie/planologie/milieu en wetenschapsjournalistiek, wetenschapsjournalist
Dit artikel is verschenen in: geografie oktober 2015
landgrabbing
Kennis
FOTO: PLANÈTE À VENDRE
Land grab in Ethiopië

De afgelopen tien jaar is het aantal grootschalige transnationale landdeals sterk toegenomen. Er wordt zelfs gesproken van een global land rush. Veelal zijn het arealen tussen de 10.000 en 200.000 hectare. Volgens een schatting van de Wereldbank zou het alleen al tussen 2008 en 2010 gaan om 45 miljoen hectare.

 

Vaak pakken de landdeals negatief uit voor de lokale bevolking. Deze wordt niet geraadpleegd, wordt onvoldoende gecompenseerd of krijgt geen vervangende werkgelegenheid. Ook kunnen de deals ten koste gaan van het milieu. In deze gevallen spreekt men van land grabbing (landroof). De Tiranaconferentie van de International Land Coalition, een wereldwijd samenwerkingsverband van ngo’s, landen en internationale instellingen, definieerde in 2011 land grabbing als grootschalige landverwervingen die (1) in strijd zijn met mensenrechten, (2) tot stand gekomen zijn zonder overleg en instemming met bestaande gebruikers, (3) zonder inschatting van de sociale, economische en milieueffecten, (4) zonder transparante contracten met afspraken over zaken als werkgelegenheid en voorzieningen en (5) zonder democratische besluitvorming. Meestal wordt er een minder strikte omschrijving gehanteerd en vallen daaronder alle overdrachten van eigendoms- of gebruiksrechten van land van lokale gemeenschappen aan buitenlandse investeerders. Als ondergrens geldt dan 200 hectare per deal. Soms gaat het om het aan- en verkopen van land, meestal om leasecontracten van bijvoorbeeld vijftig jaar. 

Oorzaken

De hausse in grootschalige landdeals kent vele oorzaken. Allereerst is er de sterk toenemende vraag naar voedsel door de bevolkingsen welvaartsgroei en veranderende eetpatronen (meer vlees en zuivel). Vooral na de voedselcrisis van 2007-2008 met hoge voedselprijzen (die overigens vooral door speculatie veroorzaakt werden) wilden landen hun voedselvoorziening veilig stellen met grootschalige landverwerving in het buitenland. Daarnaast deden de hoge olieprijzen en de noodzaak van CO2 -reductie de vraag naar biobrandstoffen sterk stijgen en stimuleerden de Verenigde Staten en de Europese Unie het gebruik ervan expliciet met bijvoorbeeld de EU-Richtlijn voor Hernieuwbare Energie. Omdat ze in eigen land te weinig grond hadden voor de verbouw van biobrandstoffen, werd die elders gezocht. Dit wordt ook wel de biofuel paradox genoemd: westerse landen vinden biobrandstoffen een milieuvriendelijk alternatief voor fossiele brandstoffen, maar voor de grootschalige productie ervan belasten ze het milieu in ontwikkelingslanden, waar land grabbing leidt tot banenverlies en aantasting van de voedselzekerheid. Tot slot speelden ook klimaatverandering en mislukkende oogsten in de graanschuren van de wereld (VS, Rusland, Oekraïne) een rol. 

Betrokken landen

Land grabbing is een wereldwijd verschijnsel en onderdeel van globalisering. Het kaartje geeft weer welke landen betrokken zijn als grabber of als grabbed. Sommige behoren tot beide groepen (Argentinië, Australië). In totaal gaat het om 46,9 miljoen hectare; van 16,8 miljoen hectare kon de ‘grabber’ niet worden vastgesteld.

FIGUUR: PNAS 15 januari 2015
Landgrabbing: grabbers & grabbed gebieden

Er zijn 62 grabbed countries, maar 90 procent van de verworven grond ligt in 24 landen, vooral in Afrika en Azië. Alleen die staan op de kaart. In sommige staten gaat het om grote percentages van de grond (Uruguay 19,6 procent, Filipijnen 17,2 procent). Sommige kennen ook een hoog percentage grabbed land in verhouding tot hun bebouwde areaal (Liberia 106 procent, Gabon 85 procent, Papua Nieuw-Guinea 32 procent, Mozambique 28 procent). Dit betekent dat het land eerder niet bebouwd was, maar in gebruik genomen is na ontbossing of andere veranderingen in grondgebruik (omploegen grasvlaktes).

Er zijn 41 grabbing countries, de meeste in het Midden-Oosten, Zuid- en Oost-Azië, Europa en Noord-Amerika. De staten die meer dan een miljoen hectare verworven hebben, zijn het Verenigd Koninkrijk (4,4 miljoen hectare), de VS (3,7), China (3,4), de Verenigde Arabische Emiraten (2,6), Israël (2,0), Egypte (1,4), Zuid-Korea (1,2), India (1,2) en Zuid-Afrika (1,1). Nederland behoort niet tot de 41 grabbers. Maar wellicht is ons land betrokken bij de aankoop van de 16,8 miljoen hectare waarvan de grabber niet kon worden vastgesteld. 

Water 

Bij land grabbing gaat het niet alleen om grond maar ook om water, zowel (groen) regenwater als (blauw) irrigatiewater. Als het verworven land geïrrigeerd wordt, heeft dat gevolgen voor de beschikbaarheid van irrigatiewater op de omringende of stroomafwaarts gelegen boerderijen. Landdeals kunnen dan tot waterschaarste, watervervuiling en waterconflicten leiden. Nogal wat grabbers kampen in eigen land met waterschaarste en kunnen water besparen door elders voedsel te verbouwen. Zo kunnen ze virtueel veel water invoeren, want voor de verbouw van voedsel is veel water nodig. 

Global governance

Sinds de negatieve gevolgen van grootschalige landverwerving aan het licht komen, zetten tal van ngo’s en internationale organisaties zich in om die te beteugelen. Dit heeft onder andere geleid tot gedragsregels (codes of conduct). De belangrijkste zijn de Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and Forest. Deze zijn in 2012 door de FAO uitgebracht en de internationale standaard aan het worden. Daarnaast zijn er rondetafelgroepen waar belanghebbenden problemen bespreken en met elkaar tot een vergelijk proberen te komen over de aanpak. Voorbeelden zijn de Round Table on Responsible Palm Oil (RSPO) en Round Table on Responsible Soy (RTRS). Veel landdeals hebben betrekking op deze gewassen. De round tables zetten onder andere certificeringssystemen op voor verantwoorde productie. Momenteel is 20 procent van de verhandelde palmolie gecertificeerd; bij de soja is dat pas 1,5 procent. Bedrijven zijn bezig met de ontwikkeling van inclusieve businessmodellen, waarbij vooraf rekening gehouden wordt met lokale belangen. Voorbeelden zijn outgrower-farms en contract farming. In het eerste geval koopt of huurt een investeerder boerderijen en laat lokale boeren gewassen verbouwen. De investeerder verschaft daarnaast zaden en dergelijke en neemt producten af tegen een vooraf vastgestelde prijs. Bij contract farming doet een investeerder dat ook, maar steekt geen geld in land. Dat blijft eigendom van lokale boeren.

Alle ontwikkelingen worden in de gaten gehouden door bijvoorbeeld de International Land Coalition (ILC), de Land Matrix en Foodfirst Information & Action Network (FIAN). In Nederland gebeurt dat door ActionAid, en onderzoeksinstellingen als het Oakland Institute. Allemaal zijn ze onderdeel van een ingewikkeld, voortdurend veranderend systeem van global governance, dat transnationale problemen als land grabbing probeert aan te pakken. Kernproblemen en uitdagingen daarbij zijn dat veel deals plaatsvinden in fragiele staten (Congo, Zuid-Soedan), dat overheden slecht functioneren (corruptie), kadasters ontbreken of slecht functioneren, maatschappelijke organisaties weinig ruimte krijgen, er grote cultuurverschillen zijn tussen buitenlandse investeerders en lokale gemeenschappen, en productieketens van goederen erg ingewikkeld zijn geworden door de globalisering.