Het toekomstbeeld van leerlingen
Eind vorig jaar startte #onderwijs2032 om te bepalen wat jongeren moeten leren om optimaal te functioneren in de samenleving van de toekomst. Aardrijkskunde kan hen een reële kijk bieden op de wereld, nu en in de toekomst. Dat vergt allereerst inzicht in het beeld dat kinderen hebben van de toekomst – voor zichzelf en hun omgeving.
Eind vorig jaar ging het project #onderwijs2032 van start om uit te zoeken hoe leerlingen het best kunnen worden voorbereid op wat ze later nodig hebben. Aardrijkskunde heeft als doel leerlingen inzicht te geven in de wereld. De vorming van een wereldbeeld en de verkenning van ruimtelijke vraagstukken zijn daarbij twee belangrijke onderdelen. Het gaat dan om denken in ruimte (van lokaal tot mondiaal schaalniveau) en tijd (verleden, heden en toekomst). Denk aan klimaatverandering, de opkomst van China als nieuwe grootmacht, de ruimtelijke inrichting van Nederland en de bevolkingskrimp in een aantal regio’s. De vraag is hoe de aardrijkskundedocent leerlingen kan uitdagen na te denken over zulke ontwikkelingen, dichtbij en veraf.
Een belangrijke voorwaarde is dat je als docent inzicht hebt in hoe jouw leerlingen over de toekomst denken. Je hebt dan een indruk van hun voorkennis en het geeft richting aan wat je ze wilt leren. Als leerlingen bijvoorbeeld het idee hebben dat de economie van China alsmaar groeit, kan dat een uitgangspunt zijn om in de les de mogelijke gevolgen van die groei voor Nederland te belichten. Zal de groei leiden tot verlies van banen in ons land of zullen we er juist van profiteren omdat via de Rotterdamse haven veel Chinese producten naar andere Europese landen worden vervoerd?
Toekomstbeeld
Om enig zicht te krijgen op het toekomstbeeld van leerlingen doet de kenniskring Didactiek van de gammavakken van de Fontys Lerarenopleiding in Tilburg in schooljaar 2013-2014 een onderzoek. Aan 145 leerlingen van twaalf tot vijftien jaar, verdeeld over mavo, havo en vwo op twee scholen (niet-grootstedelijk), wordt een vragenlijst voorgelegd over het beeld dat zij hebben van hun persoonlijke toekomst én hun voorstelling bij Nederland en de wereld over vijftien jaar.
Een vijfde van de leerlingen denkt dat Nederland in 2030 een slechtere plek is om te leven
Bij de eerste vragen kunnen leerlingen aangeven waaraan zij denken bij het woord ‘toekomst’ en over hoeveel jaren zij die toekomst zien. Vervolgens worden ze uitgenodigd hun persoonlijke leven in 2030 te schetsen en aan te geven wat ze dan positief of negatief vinden. Zo luidt één vraag: ‘Als je aan je leven in 2030 denkt, waar kijk je dan naar uit (vind je positief) en wat zou je liever uitstellen (vind je negatief)? Daarna worden de leerlingen gevraagd een beeld te geven van Nederland en van de wereld in 2030. Ook hier kunnen ze positieve en negatieve aspecten noemen. Tot slot moeten ze aangeven wat zij op school over de toekomst leren. Alle vragen zijn open.
In een tweede ronde gaan de leerlingen in duo’s aan de slag met een opdracht waarin ze nadenken over dingen die zij in de toekomst belangrijk vinden voor de eigen leefomgeving en voor zichzelf. Zij krijgen 16 kaartjes met uitspraken over onderwerpen die belangrijk kunnen zijn voor de toekomst van de eigen woonplaats. Bijvoorbeeld:
- Goede gezondheid. Een gezonde plaats om te wonen, waar mensen de beschikking hebben over goede gezondheidszorg.
- Aantrekkelijk stadscentrum. Een gastvrije stad met uitstekende winkels, prima vermaak en goede culturele voorzieningen.
- Goed onderwijs. Goede scholen, vervolgopleidingen en universiteiten, en andere studiemogelijkheden voor mensen die hun talenten willen ontplooien.
Ze moeten de kaartjes categoriseren in (1) belangrijk voor mijzelf, (2) belangrijk voor mijn leefomgeving, (3) belangrijk voor mijzelf en mijn leefomgeving en (4) onbelangrijk. Op een paar blanco kaartjes kunnen ze dingen noteren die zij zelf belangrijk vinden. Tot slot worden ze gevraagd hun keuzes te motiveren.
Persoonlijk en samenleving
Voor sommige leerlingen blijkt de toekomst over een jaar te spelen, voor andere pas over dertig jaar. Het meest denken zij daarbij aan hun persoonlijke situatie en latere carrière. Meisjes noemen de persoonlijke situatie vaker dan jongens, die de toekomst meer associëren met technologische ontwikkelingen.
‘Een baan en een gezin’
‘Vooruitgang in media, technologie, dat de mensen minder doen en robots meer’
Over hun persoonlijke situatie en latere carrière én over de levenskwaliteit in 2030 zijn de leerlingen ook het meest positief. Negatief zijn ze over allerlei dingen, maar vooral in de privésfeer, zoals het vooruitzicht dat in de toekomst grootouders en ouders zullen overlijden. Nadenkend over de wereld in 2030 verwachten leerlingen dat de economie, technologie en levenskwaliteit zullen verbeteren. Anderen zien de levenskwaliteit juist verslechteren in 2030, net als het milieu en geopolitieke ontwikkelingen.
‘Economisch en politiek gaat het ook verbeteren denk ik’
‘Meer oorlog’
Een vijfde van de leerlingen denkt dat Nederland in 2030 een slechtere plek is om te leven. Als belangrijkste oorzaken noemen ze de kwaliteit van leven, en technologische ontwikkelingen. Terwijl deze twee zaken volgens een groot aantal andere leerlingen juist bijdragen aan een beter Nederland in 2030.
‘De crisis is voorbij en de mensen worden rijker’
‘Heel dichtbevolkt en weinig bossen over’
Op de vraag wat ze op school over de toekomst leren, antwoorden leerlingen dat er vooral aandacht is voor hun persoonlijke toekomst. Het gaat dan om keuzes voor een vervolgopleiding of een latere beroepscarrière. Leerlingen geven in het algemeen aan dat er in de lessen niet veel aandacht wordt besteed aan toekomstige ontwikkelingen in Nederland of in de wereld. Een leerling schreef: ‘Bij geen enkel vak over de toekomst gehad, niet over toekomst in het algemeen’.
Eigen woonplaats
In de kaartjesopdracht maken leerlingen duidelijk onderscheid tussen ontwikkelingen die ze voor zichzelf wensen en voor hun woonplaats. Belangrijk voor de eigen woonplaats noemen ze ‘culturele voorzieningen’. Deze worden breed opgevat (van sportclub tot museum), waarbij het de vraag is welke voorzieningen leerlingen dan vooral van belang vinden. Een open stad (‘Een stad die open staat voor mensen van allerlei slag en waar nieuwe bewoners een bijdrage leveren aan de gemeenschap’) vinden ze vaak onbelangrijk. Leerlingen zien niet dat deze ontwikkelingen zowel voor henzelf als voor hun woonplaats belangrijk kunnen zijn.
Een sterke economie en veiligheid achten mavoleerlingen vooral van belang voor hun persoonlijk leven, terwijl havisten en vwo’ers vinden dat deze zaken de hele samenleving aangaan. Bij gezondheidszorg is dat precies omgekeerd.
Leerlingen geven nauwelijks een motivatie voor hun keuzes. Het is dus niet duidelijk welke afwegingen ze hebben gemaakt. Leerlingen vinden het blijkbaar moeilijk uit te leggen waarom bepaalde zaken belangrijk zijn voor henzelf of voor hun woonplaats of voor beiden. Het laat ook zien dat leerlingen niet vertrouwd zijn met het nadenken over de toekomst en collectieve en individuele belangen.
Beetje bezorgd
De leerlingen in de onderbouw hebben in het algemeen een positief beeld van hun persoonlijke toekomst. Dit strookt met internationale onderzoeken onder jongeren. Over toekomstige ontwikkelingen in de wereld en in Nederland zijn twaalf- tot vifjtien-jarigen minder positief, maar zij zijn er zeker niet somber over. Wel zijn ze een beetje bezorgd over geopolitieke ontwikkelingen en het milieu.
Deze leeftijdsgroep ziet geen relatie tussen de persoonlijke toekomst en die van de samenleving. De uitdaging voor docenten aardrijkskunde is om in hun lessen bij de verschillende thema’s en vraagstukken juist dat verband te leggen. Het tijdsaspect zal helder moeten worden (is de toekomst over één of dertig jaar?). En om Voorbeeld van de uitspraken van leerlingen over wat zij in de toekomst belangrijk vinden voor de directe omgeving en zichzelf. bij het eerder genoemde voorbeeld van China te blijven: leerlingen moeten weten welke invloed de opkomst van deze grootmacht heeft op Nederland en de eigen omgeving. Het kan zo maar zijn dat Chinese bedrijven zich in Nederlandse steden vestigen en dat het beheersen van de Chinese taal straks een groot voordeel is bij het zoeken van een baan.
Daarmee raken we aan de ‘hoe’-vraag. We moeten in de lessen op zoek naar werkvormen en leeractiviteiten waarbij leerlingen belangen afwegen, leren argumenteren, kritische vragen stellen en op zoek gaan naar samenhangen.
Leerlingen laten nadenken over klimaatverandering, de opkomst van China als nieuwe grootmacht, de ruimtelijke inrichting van Nederland en de bevolkingskrimp wordt betekenisvoller als leerlingen inzien dat die ontwikkelingen van invloed zullen zijn op hun leven in 2030 én dat zij een actieve rol kunnen spelen bij de inrichting van de samenleving richting 2030.
ZIE WWW.GEOGRAFIE.NL VOOR DE LEERLINGENOPDRACHT.
BRONNEN
• Onderwijsraad 2014. Een eigentijds curriculum. Den Haag.
• Reynié, D. (ed.) 2011. World Youths. Worldwide survey. Fondapol (Fondation pour l’innovation politque). Geraadpleegd op www.fondapol.org/ en/etudes-en/2011-world-youths/.
• Roberts, M. 2003. Learning Through Enquiry. Geographical Association, Sheffield.