Het Waddengebied in vogelvlucht

1 oktober 2020
Auteurs:
Meindert Schroor
Sociaal geograaf en historicus, (mede)eigenaar van het geografisch adviesbureau Varenius, hoofdredacteur van de Nieuwe Encyclopedie van Fryslân en portefeuillehouder cultuurhistorie bij de Waddenacademie.
Dit artikel is verschenen in: geografie oktober 2020
Waddengebied
Kennis
FOTO: JEFFREY WILLIAMS/NASA
Dit beeld vanuit het International Space Station (ISS) laat zien dat het Waddengebied zich uitstrekt van Nederland (Den Helder) tot in Denemarken (Esbjerg).

Bij het Waddengebied denken we meestal aan de Nederlandse Waddeneilanden en de Waddenzee. Maar het strekt zich uit tot in Denemarken en omvat ook de kleistreken op het vasteland.

 

Het Waddengebied reikt van het voormalige Noord-Hollandse eiland Petten tot aan het Deense Blåvands Huk in het noordoosten – kortweg van Den Helder tot Esbjerg. Het is zeer langwerpig, sterk versneden en bestaat uit drie delen: de Waddeneilanden, de Waddenzee en de zeekleigebieden langs de kust (‘Waddenland’).

Om te beginnen ligt er een onderbroken snoer van zo’n twintig bewoonde Waddeneilanden, buiten Nederland meestal als ‘Friese eilanden’ aangeduid, waarmee het toponiem Friesland ongeveer 70 procent procent van het hele Waddengebied omvat. De meeste eilanden zijn zandig. Texel, Amrum en Sylt hebben echter een pleistocene kern. De vóór deze eilanden gelegen Noordzeebodem bestaat net als die voor Borkum en Blåvands Huk uit pleistocene stenen en grind. Ze vormen samen met de stuwwal Hohe Lieth bij Cuxhaven weerstands- en daarmee ophangpunten voor de eilanden en het vasteland. Op de grens met de Noordzee ligt ook een wisselend aantal, meest droogblijvende, zandplaten zoals Noorderhaaks en Trischen, en in Nordfriesland liggen tien Halligen, klei-eilanden met Warften (terpen), waarvan er zes permanent bewoond zijn.

Ook de zeekleigebieden langs de kust behoren tot het Waddengebied

De Waddenzee scheidt de eilanden van het wadden(vaste)land, dat is ontstaan door de afzettingen van de zee. Dit Waddenland bestaat uit een aaneenschakeling van zeekleigebieden (in het Duits Marschen, in het Deens marsk), onderling gescheiden door estuaria als het IJsselmeer (Zuiderzee), de Dollard, Jade, Wezer, Elbe en Eider, waardoor ze min of meer schiereilanden vormen. De kleistreken strekken zich uit van de Kop van Noord-Holland via Friesland, Groningen, Oost-Friesland en de Jadeboezem tot aan de benedenlopen van de Wezer en Elbe, waar ze ook diep landinwaarts reiken. Vanaf de Elbe lopen ze noordwaarts door tot in Zuidwest-Jutland. Het hele Waddengebied beslaat zo’n 22.000 vierkante kilometer , ongeveer gelijkelijk verdeeld over water en land. Het Waddengebied is tamelijk dunbevolkt, met op de eilanden 78.000 inwoners (gemiddeld 70 per vierkante kilometer) en in de kleigebieden 1,7 miljoen (177 per vierkante kilometer). Dat is aanzienlijk minder dan de Nederlandse (413) en Duitse (231) gemiddelden, maar sluit aan bij de lagere bevolkingsdichtheden van de provincie Friesland (195) en de Duitse deelstaten Sleeswijk-Holstein (183), Nedersaksen (168) en het Deense Jutland (84).

Menselijk ingrijpen

Het Waddengebied is de afgelopen 11.000 jaar gevormd door een samenspel van zeespiegelstijging, bodemdaling, getijdenbeweging, veengroei, opstuiven, sedimentatie, afslag en erosie. Tussen Petten en Esbjerg ligt zodoende een veelvuldig onderbroken kustlijn van eilanden, strandwallen en zandplaten, met daarachter een ruim en ondiep getijdenbekken, waaruit de Waddenzee is ontstaan en de kwelders die thans de kleistreken vormen. Dankzij de vruchtbare bodem en rijkdom aan vis en gevogelte raakten de kleistreken zo’n 2500 jaar geleden bewoond. Aanvankelijk op terpen (Friesland), wierden (Groningen) en Warften (Nordfriesland), maar vanaf zo’n 1000 jaar terug werden de open kwelders geleidelijk aan bedijkt. Mede door onoordeelkundig ingrijpen van de mens gingen grote delen van het Waddengebied en vooral veengebieden zoals in de westelijke Waddenzee verloren en andersom werd land via inpoldering op het water her- en veroverd.

Het Waddengebied: eilanden, zee en kust

Welvarende kleistreken

Het Waddengebied geldt als een agrarisch-maritiem gebied. Die aanduiding suggereert meer integratie tussen deze sectoren dan er in werkelijkheid was. Na voltooiing van de bedijking vanaf pakweg 1200 na Chr. richtte de bevolking van het vasteland zich vooral op de naaste omgeving. Al sinds de 9e eeuw was de kolonisatie van de aangrenzende veenstreken op gang gekomen. Die was ingegeven door een sterke bevolkingsgroei en de behoefte zich te beschermen tegen de plunderende Vikingen. Aan het einde van de middeleeuwen was de samenleving geevolueerd tot een moderne agrarische (geld)economie met het accent op veeteelt, zuivelproductie en akkerbouw. Daarnaast floreerde de binnenvaart dankzij de turfproductie en fabricage van bakstenen en dakpannen. Ten tijde van De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1588-1795) nam de verwerking van lokaal geproduceerde of geïmporteerde grondstoffen tot (half)fabricaten een grote vlucht, en tot omstreeks 1850 de vervaardiging van uurwerken, goud-, zilver- en glaswerk. De disproportioneel grote noordelijke inbreng van deze luxegoederen bij het tv-programma Tussen Kunst en Kitsch getuigt daar nu nog van. De relatief hoge lonen trokken eeuwenlang seizoenwerkers en migranten uit het Oost-Nederlands-Westfaalse achterland naar het gebied. Tegelijkertijd kwam daardoor de industrialisatie nauwelijks van de grond. Dat werd nog eens in de hand gewerkt door een toenemend afzijdige ligging ten opzichte van de West-Europese kerngebieden én doordat Amsterdam zich met de opening van het Noordzeekanaal in 1876 afwendde van de Zuiderzee en ging richten op het vervoer via de Noordzee. Bijgevolg liep de bevolking van de waddenkleistreken terug van 9,2 procent van het Nederlandse totaal in 1815 naar 3,5 procent vandaag de dag. De Engelse geograaf F.J. Monkhouse typeerde het Nederlandse deel van het Waddengebied in 1959 zelfs als ‘an oddly isolated part of western Europe’. Ook de Duitse Marschen zagen hun aandeel in de Duitse bevolking slinken, zij het minder sterk, mede dankzij de stichting van bijvoorbeeld Bremerhaven (1827) en Wilhelmshaven (1853). De Deense marsken bleven zo goed als onbewoond, met uitzondering van de Tøndermarsken en de in 1868 gestichte havenstad Esbjerg.

BRON: PROVINCIALE PLANOLOGISCHE DIENST IN FRIESLAND (1965)
Plan voor de inpoldering van het Friese Wad uit 1965.
Wadden op/van de kaart

Waar Henric Stevins idee uit 1667 om de hele Noordzeekust te sluiten en alles wat daarachter lag in te polderen nauwelijks aandacht kreeg, werd er vanaf 1850 serieus nagedacht over het inpolderen van (delen van) de Waddenzee. In de jaren 1872-1882 was Ameland zelfs een poosje door een dam met het vasteland verbonden (zie ook Geografie oktober 2019). Het inpolderen van de Waddenzee zou destijds en nog lang daarna waarschijnlijk amper op weerstand zijn gestuit. Dat dacht ook de Commissie Verbinding Ameland – Vaste Wal, vooral bestaande uit vertegenwoordigers van het Friese bedrijfsleven, die in maart 1963 haar rapport Dam naar Ameland presenteerde. Het Ontwikkelingsschap De Kleibouwstreek en de Stichting Landaanwinningsbelangen Noord-Friesland borduurden daar in juni 1965 op voort met een verstrekkend indijkingsplan, evenals Gedeputeerde Staten van Friesland die op dezelfde dag met een tweedammenplan kwamen (kaart). Beide plannen waren gericht op meer ruimte voor landbouw, recreatie en natuur, en een betere bereikbaarheid van Ameland. Een ingezonden brief in De Telegraaf waarin de 16-jarige Kees Wevers uit Kortenhoef, lid van de Jeugdbond van Natuurstudie, tegen deze voornemens protesteerde, leidde echter in oktober 1965 tot de oprichting van de Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, kortweg Waddenvereniging. Die verzette zich met succes tegen het inpolderen van de Waddenzee. Vanaf 1974, toen de adviescommissie-Mazure de regering liet weten dat noch de Waddenzee noch delen daarvan voor inpoldering in aanmerking kwamen, was het gedaan met grootschalige inpolderingsplannen. De commissie zag geen noodzaak nieuw land te creëren. Bovendien waren de kosten van indijking hoog en de waarde van de Waddenzee was niet alleen voor de natuur, maar ook voor de recreatie en de visserij ‘niet te gering te achten’. Het kostte meer tijd om afscheid te nemen van de eeuwenoude traditie van inpoldering van rijpe kwelders langs de Waddenkust van Friesland en Groningen voor met name de pootaardappelenteelt, maar ook daaraan kwam in 1988 een einde. Vanaf dat moment was de natuur de baas in het Waddengebied. De pootaardappelenteelt is overigens nog steeds belangrijk en wordt in beeld gebracht door het sense of place-project Bildtstars en Eigenheimers, een verhalen- en wandelroute langs de Waddenkust, voorbij zeventien grote portretten van aardappelboeren op hun boerderijen.

Het rapport van de Commissie-Meijer bracht na 2004 het vastgelopen overleg over de waarden van de natuur en de mogelijkheid van economische activiteiten weer op gang. Gasboring was voortaan mogelijk volgens het ‘hand aan de kraan’-principe. Er kwam een Waddenfonds voor herstel en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van een duurzame en steviger economische structuur van het gebied (vooral op de vaste wal) en verbetering van de kennis van het Waddengebied. Daartoe werd in 2008 de Waddenacademie opgericht. Een jaar later kende Unesco het predicaat werelderfgoed toe aan het Nederlandse en Duitse deel van de Waddenzee. In 2014 volgde het Deense deel. Achteraf bekeken heeft het maar een haar gescheeld of de Waddenzee was van de kaart verdwenen.

Boeren en zeelieden

De agrarisch-maritieme samenleving uitte zich het sterkst op de Waddeneilanden. Afgezet tegen de cultuurgrond behoorden ze in de 17e eeuw tot de dichtstbevolkte plattelandsgebieden van Nederland. Die overbevolking was slechts mogelijk omdat de eilanden – naast een zeer kleinschalig boerenbedrijf (ruilverkaveling begon niet voor niets op Ameland in 1916) – bovenal maritieme functies vervulden. Lichterschipperij, opslag, verversing, ravitaillering, beloodsing, bebakening en betonning verschaften eeuwenlang vele handen werk langs het Marsdiep en het Vlie. Aanzienlijke neveninkomsten kwamen uit de strandrijderij (jutten), de scheepsberging en plaatselijk uit de kustvisserij, hoewel de visafzet weinig voorstelde vanwege de afstand tot de grote afzetmarkten en de protestantse bevolking in de noordelijke regio (geen vis op vrijdag zoals bij de rooms-katholieken). Veel belangrijker voor de eilanders was de walvisvaart, maar bovenal het werk als schippers in dienst van Amsterdamse reders. Eilanders verzorgden van de 16e tot en met de 18e eeuw 20 tot 50 procent van alle Sontpassages door Nederlandse schepen. De eilander economie werd eeuwenlang bepaald door beroepencombinaties en ‘van de hand in de tand levend’ inspelen op mogelijkheden die zich voordeden. De opkomst van het toerisme – dat op de Oost-Friese eilanden al in de 19e eeuw van de grond kwam en op onze Waddeneilanden pas goed vanaf de jaren 1950 – werd dan ook soepel opgepikt door de eilander samenlevingen.

FOTO: YMNES/WIKIMEDIA
Terwijl de eilanden volop in de belangstelling staan, komt het vanouds welvarende, dichtbevolkte kleiland langs de Waddenzee slechts af en toe in beeld, bijvoorbeeld bij de bouw van een datacenter in de Eemshaven.

Uitdagingen

Aan de landzijde ging en gaat dit aanzienlijk moeizamer. Dat heeft alles te maken met het gekantelde beeld binnen het Waddengebied. Vanouds stonden tegenover het welvarende, dichtbevolkte kleiland langs de Waddenzee de woeste, onherbergzame en arme eilanden. Dat traditionele beeld van ‘vette klei’ tegenover ‘stuivend zand’ is de laatste eeuw omgeslagen naar ‘koud slik’ versus ‘warm zand’. Met aan de ene kant de welvarende eilanden met hun schitterende natuur als een laatste wildernis van Nederland, en aan de andere kant enigszins gechargeerd een leeg, grootschalig, zelfs ietwat unheimisch en gezichtloos gebied, geplaagd door stagnatie en plaatselijk krimp. Terwijl in het Duitse onderwijs ‘Die Marschen’ een begrip vormen en de Waddenkust wordt verkocht als Noordzeekust, zijn de Nederlandse kleigebieden langs de Waddenzee op z’n best een grondsoort. Met een ongekend rijk verleden, dat wel. Af en toe komt dat in beeld. Nu eens positief met de Elfstedentocht, Leeuwarden Culturele Hoofdstad 2018, het futuristische Holwerd aan Zee, datacenter Eemshaven, overslagbestendige dijken en zoet-zoutovergangen. Dan weer negatief met aardbevingen, krimp in en rond Delfzijl, en omstreden zoutwinning nabij Harlingen. Beide beelden maken echter duidelijk dat juist hiervandaan de antwoorden moeten komen op de uitdagingen rond zeespiegelstijging, de overstap op duurzame energie en de zoektocht naar een nieuwe balans tussen zoet en zout.

 

Meindert Schroor is sociaal geograaf en historicus, (mede)eigenaar van het geografisch adviesbureau Varenius, hoofdredacteur van de Nieuwe Encyclopedie van Fryslân en portefeuillehouder cultuurhistorie bij de Waddenacademie.