Maxwell Street Market. Cultureel cluster avant la lettre
Lang voordat culturele clusters onderwerp van stedelijk onderzoek en beleid werden, ontwikkelde zich in de Black Belt van Chicago een amalgaam van straatoptredens, clubs, record stores, opnamestudio’s en platenlabels rond de typische sound van de Chicago Blues. Ze weerspiegelen de geschiedenis van migratie en segregatie van de Afro-Amerikaanse bevolking.
Een iconisch onderdeel van het culturele cluster dat zich in de jaren 1940 tot 70 ontwikkelde in Chicago, was de wekelijkse zondagsmarkt in Maxwell Street in de Near West Side. De markt was in 1871 gestart als bazaar door Joodse immigranten, voornamelijk uit Polen en Rusland. Zij vormden destijds de grootste bevolkingsgroep in dit deel van de stad. Iedere zondag vulden de straten zich met Klezmer-muziek. Maar met de komst begin 20e eeuw van zwarte migranten uit het zuiden veranderde de bevolkingssamenstelling in de wijken rondom de markt en daarmee ook de muziek. De migratie en segregatie speelden een sleutelrol in de ontwikkeling van het harde, rauwe geluid van de Chicago Blues en het culturele cluster in de West en South Side.
Black Belt
Het begon allemaal met de trek van zwarte migranten uit het zuiden. Eind 19e eeuw was hun maatschappelijke en economische positie in het zuiden miserabel, terwijl de snel groeiende industrie in noordelijke steden zat te springen om goedkope arbeidskrachten. Vanaf het begin van de 20e eeuw kwam de migratie naar steden als Chicago, Detroit, Cleveland, Cincinnati en (East) St. Louis goed op gang. Het spoorwegennet speelde daarin een belangrijke rol. Mississippi was bijvoorbeeld direct verbonden met Chicago via de Illinois Central Line. Tussen 1900 en 1910 groeide de zwarte bevolking in Chicago met 16.000 personen en zelfs met 60.000 in het volgende decennium.
Terwijl de industriëlen de komst van zwarte werkkrachten uit het zuiden toejuichten, dachten de blanke arbeiders en de vakbonden daar anders over. De raciale spanningen en gewelddadigheden namen nog toe door de concurrentie op de woningmarkt. De zwarte migranten, bij aankomst in Chicago straatarm en zonder netwerk, concentreerden zich in wijken met goedkope maar slechte tot zeer slechte woningen. Daardoor namen de bevolkingsdichtheid, het aandeel Afro-Amerikanen en de verpaupering in die wijken steeds verder toe. Uitbreiding naar naastgelegen witte wijken werd daar met racistische retoriek en knokploegen vrijwel onmogelijk gemaakt. Feitelijk was er sprake van gettovorming in een stedelijke Black Belt.
Zondagsmarkt verandert
Met de omliggende wijken veranderde ook de zondagsmarkt in Maxwell Street. Een deel van de Joodse handelaren bleef actief, maar was inmiddels in staat winkelpanden te huren. De uitdijende straathandel, en alles wat daarbij kwam, werd het domein van vooral Afro-Amerikanen. In de loop van de zondagochtenden veranderden de straten rond de kruising Maxwell St. – Halsted St. in een luidruchtige mierenhoop rond zelfgeschilderde reclameborden, kramen, uitstallingen en eetgelegenheden. Je kon het zo gek niet bedenken of het was te koop, legaal dan wel illegaal: nieuwe en gebruikte kleding, oude radio’s, tweedehandsmeubels, matrassen, auto-onderdelen, boeken, levensmiddelen en huisdieren. En uiteraard grammofoonplaten en tapes met bluesmuziek. Fameus (maar van later datum) was de Blues Bus Music Store, een omgebouwde schoolbus van Reverend John Johnson die in de jaren 70-80 een vaste stek had.
Tussen de marktkramen en stands scharrelde in de beginjaren al een carnavaleske verzameling stand-up comedians, straatpredikers, portretschilders, redenaars en ambulante verkopers. In dat pandemonium vonden blueszangers, gitaristen en mondharmonicaspelers een gratis podium, met garantie op een talrijk publiek. Het waren meestal mannen; maar ook zangeressen trokken flink wat toeschouwers. De markt ging het hele jaar door, maar de meeste bluesmuzikanten traden niet op in de winter. Gitaar spelen met Bernie Sanders-wanten valt niet mee.
Great Depression
In de jaren 30 werd de Black Belt in Chicago onevenredig hard getroffen door massale werkloosheid als gevolg van de Great Depression. De migratie uit het zuiden nam in die jaren iets af, maar betrof in Chicago nog altijd zo’n 43.000 mensen. Toen de industrie vanwege de Tweede Wereldoorlog opnieuw om arbeidskrachten verlegen zat, trok de migratie uit het zuiden weer aan. De ‘zwarte’ wijken raakten steeds dichter bevolkt en de levensomstandigheden verslechterden navenant.
Dit had grote invloed op de blues: de teksten sloten steeds meer aan bij crisis-gerelateerde sociale thema’s en de muziek werd rauwer en harder. Bruce Iglauer, baas van het blueslabel Alligator Records, verklaarde deze trends in de muziek rechtstreeks uit het harde en perspectiefloze leven van de Afro-Amerikanen in de stad. Vooral de jongere generatie uitte zijn woede over discriminatie en raciaal bepaalde slechte leefomstandigheden zowel actief als passief in de muziek. De West Side en in iets mindere mate de South Side in de Black Belt ontwikkelden zich tot hotbeds van de Chicago Blues, met elk een groeiend aantal clubs, record stores, opnamestudio’s en platenlabels. Maxwell Street als iconische plek in deze ontwikkeling lag in de Near West Side, dicht bij het Central Business District (CBS). Overigens was er op de warenmarkt ook een meer praktische reden voor het harde en rauwe geluid: overstemmen van de kakafonie van handelaren, artiesten en de dichte drommen bezoekers. De elektriciteit en kabels die de muzikanten nodig hadden voor hun instrumenten, werden betrokken van winkeliers en bewoners boven de winkels langs de straten rond de markt.
Blues op de markt
De Maxwell Street Market beleefde haar bloeiperiode als openluchtpodium voor zwarte bluesmuzikanten grofweg vanaf de vroege jaren 40 tot in de jaren 70. Veel iconen van de Chicago Blues zijn in de jaren 40 en 50 als jonge muzikanten hun carrière begonnen met wekelijkse optredens op de markt. Denk aan Muddy Waters, Little Walter, J.B. Hutto, Floyd Jones, Snooky Pryor, Johnnie Young, Walter Horton, Robert Nighthawk en Jimmy Rogers. Bekend geworden op straat en daar gescout door platenbazen werden de meest talentvolle muzikanten recording artists voor een belangrijk platenlabel in de stad en geboekt voor goed betaalde optredens en tournees. Zij reisden langs clubs, universiteitscampussen en folk festivals in heel Noord-Amerika, tot zelfs in Japan en Europa. Vanaf begin jaren 60 tot in de vroege jaren 80 toerde bijna jaarlijks een aantal van hen, in wisselende gezelschappen, onder de noemer Chicago Folk Blues Festival enkele weken door West-Europa. Muddy Waters trad in 1976 zelfs op achter het IJzeren Gordijn, in Warschau.
Maar opvallend daarbij is dat een aantal grootheden van de Chicago Blues de binding met hun community koesterde, of zelfs in de West of South Side bleef wonen. Indien niet op tournee traden zij nog regelmatig op in een club of op zondagochtend op de markt. Gitarist en bandleider Luther Allison was weliswaar midden jaren 80 verhuisd naar Parijs, maar werd tien jaar later tijdens optredens in Chicago nog aangekondigd met: ‘You can take the bluesmen out of Chicago but you can never take Chicago out of the bluesmen’. Andere bekende gezichten op de markt wisten een dergelijke carrièrestap nooit te maken en bleven altijd op de markt spelen. Een van hen, Charles Thompson, deed dat zelfs meer dan veertig jaar, onder het pseudoniem Maxwell Street Jimmy Davis. De gemiddelde muzikant, met de markt als belangrijkste of zelfs enige podium, kon uiteraard niet leven van de vrijwillige giften van het publiek in de rondgaande kartonnen doos en moest de rest van de week werken voor de kost. Dat gold ook voor Muddy Waters (geboren McKinley Morganfield), de onbetwiste koning van de Chicago Blues, die over de hele wereld heeft getoerd. Toen hij in 1943 als 30-jarige verhuisde van de katoenboerderij Stovall Plantation bij Clarksdale (MS) naar Chicago, verdiende hij nog een paar jaar zijn geld in een papierfabriek en als vrachtwagenchauffeur.
'You can take the bluesman out of Chicago but you can never take Chicago out of the bluesmen'
Nieuw publiek
Vooral in de jaren 60 verscheen een aantal audio- en videoregistraties van marktoptredens op lp en later cd en dvd. Dat verhulde enigszins de neergang van het aantal clubs en platenzaken in de West en South Side. Een precieze verklaring is lastig te geven, maar diverse redenen zijn wel te duiden. Vanaf het einde van de jaren 60 leidde het proces van de-industrialisatie tot stijgende werkloosheid en dalende inkomens in de wijken waar de clubs en record stores floreerden. Daarbij verminderde de belangstelling in deze wijken voor de rauwe Chicago Blues – vooral onder jongeren. Hun voorkeur ging bijvoorbeeld uit naar soul van het Tamla-Motown-label in Detroit. Voor de meer getalenteerde muzikanten werd het ook steeds minder interessant om in de clubs in de West en South Side te spelen. Zij werden weggelokt met hogere gages en seizoencontracten door clubs in het noorden van de stad, die populair waren onder rijkere witte jongeren die de ‘expressieve subcultuur’ van de zwarte muziek hadden ontdekt. Langzaam aan werden de clubs in de North Side onderdeel van commerciële uitgangsgebieden met restaurants, boetieks en theaters voor een jong, koopkrachtig, internationaal en vaak wit publiek. Terwijl de sluiting en sloop van authentieke clubs in de South en West Side steeds zichtbaarder werd, vestigden zich in de North Side nieuwe, commerciële bluesclubs. Zoals de in 1979 geopende club B.L.U.E.S., die nog steeds een trekpleister is voor de liefhebbers.
Neergang markt
De verplaatsing naar witte stadsdelen en de commercialisering van de Chicago Blues ging nog een stap verder toen het stadsbestuur ontdekte dat ze de blues kon gebruiken voor promotiedoeleinden. Chicago werd in de markt gezet als ‘Blues Capital of the World’. In 1984 was de toenmalige Commissioner of Cultural Affairs de drijvende kracht achter de eerste editie van het Chicago Blues Festival. Dit is uitgegroeid tot een jaarlijks meerdaags zomerfestival, waarvoor mondiaal wordt geadverteerd. Sinds 2017 vindt het evenement plaats in Millennium Park. Dit is een grootschalig stedelijk herontwikkelingsproject langs Lake Michigan, dat bij de opening in 2004 bijna 500 miljoen dollar had gekost: in alle opzichten ver weg van de geboortegrond van de muziek in de West en South Sides.
Zo veel als de stedelijke overheid wilde profiteren van Chicago Blues als trekpleister, zo weinig aandacht had zij in de voorafgaande decennia gehad voor behoud van de gebouwde omgeving van Maxwell Street als belangrijk historisch erfgoed. Weinig aandacht is nog een eufemisme. Het stadsbestuur werkte actief mee aan sloop. Al vanaf de jaren 60 werden slechte panden met de grond gelijk gemaakt, wat leidde tot steeds meer gaten in het straatbeeld.
Fataal werd, achteraf bezien, de verhuizing in 1965 van de Universiteit van Illinois in Chicago naar de directe omgeving van de markt. Nota bene op een locatie waar bewoners de bouw van woningen voor lage inkomens was beloofd. De universiteit had nauwelijks binding met de omgeving en maakte in de jaren 80 uitbreidingsplannen met sportvelden, parkeerterreinen, studentenflats en universiteitsgebouwen die ten koste zouden gaan van lokale bewoners en ondernemers. Zij kocht beetje bij beetje steeds meer grond aan en sloopte met een beroep op onteigeningsrecht de daarop staande panden. Pogingen van de nieuw opgerichte non-profit Maxwell Street Historic Preservation Coalition om de markt in het National Register of Historic Places te krijgen, en zo verdere sloop tegen te gaan, werden door de universiteit met steun van burgemeester Richard M. Daley gedwarsboomd. In 1994 werd de markt officieel gesloten en een aantal panden in één keer gesloopt. In 2000 volgde een tweede sloopgolf, maar toen was de markt in afgeslankte vorm onder de naam New Maxwell Street Market al een paar blokken oostwaarts verplaatst, naar Canal Street. In 2008 verhuisde de markt opnieuw, deze keer naar Des Plaines Avenue. Maar toen viel er inmiddels nog slechts bij hoge uitzondering een bluesgitarist, zanger of mondharmonicaspeler te beluisteren.
BRONNEN:
- Balkin, S. (2000). Nogmaals: red Maxwell Street. BLOCK - Tijdschrift voor Blues, 115, 27.
- Grazian, D. (2003). Blue Chicago. The Search for Authenticity in Urban Blues Clubs. The University of Chicago Press
- Oliver, P. (1998). The Story of the Blues. Boston: Northeastern University Press.
- Rowe, M. (1981). Chicago Blues. The City and the Music. Boston: Da Capo Press.
- Shea, M. (2008). And This Is Free. The Live and Times of Chicago’s Legendary Maxwell Street. Heruitgave van documentaire uit 1964, aangevuld met cd en boekje. Shanachie Entertainment.
- Shea, M. (1998). And This is Maxwell Steet. Cd met opnames tot 1964 en boekje. Catfish Records.
- Williams L., & Zaritsky, R. (1981). Maxwell Street Blues. Documentaire. Facets Videos.
- Wisse, R. (1999). Maxwell Street tegen de vlakte. De teloorgang van een blues-decor. BLOCK - Tijdschrift voor Blues, 109, 8-16.