Naar een op feiten gebaseerd wereldbeeld

1 september 2019
Auteurs:
Marcus Eshuis
Kenniscentrum Onderwijs en Opvoeding, Hogeschool van Amsterdam
Dit artikel is verschenen in: geografie september 2019
onderwijs
Opinie
FOTO’S: GAPMINDER.ORG
V.l.n.r.: Zimbabwe, 34 dollar; Rwanda, 251 dollar; China, 840 dollar; Jordanië, 7433 dollar.

In een pubquiz hebben ze je als docent aardrijkskunde graag in het team. Wie weet immers waar het grootste deel van de wereldbevolking woont of wat mondiaal de gemiddelde levensverwachting is? Zulke kennis lijkt misschien triviaal, maar is essentieël voor een correct wereldbeeld. 

 

Het overgrote deel van mensen in hoge-inkomenslanden heeft een sterk gedateerd en onjuist wereldbeeld, met mogelijk ernstige gevolgen, aldus Hans Rosling in zijn boek Factfulness. De onlangs overleden arts legde in de loop van zijn carrière 13 ogenschijnlijk eenvoudige vragen voor aan bijna 12.000 grotendeels hoogopgeleide mensen in rijke landen. Het waren gesloten vragen met telkens drie antwoordmogelijkheden. Niemand(!) beantwoordde de vragenlijst foutloos en slechts 10% deed het beter dan de gemiddelde chimpansee (meer dan 33% juiste antwoorden). De meeste mensen denken dat de wereld bestaat uit rijke en arme landen en dat het vooral met de laatste groep helemaal niet goed gaat. De kans is groot dat ook leerlingen met dit vertekende wereldbeeld rondlopen. Niet alleen hebben docenten aardrijkskunde de opdracht dit beeld te nuanceren. Roslings onderzoek laat zien dat het ook belangrijk is leerlingen instrumenten in handen te geven om informatie kritisch te beoordelen en interpreteren. Want juist daar gaat volgens Rosling heel veel mis. 

Factfulness (vertaald als Feitenkennis) bespreekt ‘10 redenen waarom we een verkeerd beeld van de wereld hebben en waarom het beter gaat dan je denkt’. We bespreken hier enkele denkfouten – Rosling noemt ze ‘instincten’ – en laten zien hoe het vak aardrijkskunde leerlingen daarvoor kan behoeden. 

Kloofinstinct 

Mensen zijn geneigd te denken in binaire tegenstellingen, zoals goed versus kwaad, groot versus klein, en ook: rijk versus arm. Media, overheden en maatschappelijke organisaties maken gebruik van dit kloofinstinct door voortdurend te wijzen op tegenstellingen (zie ook het artikel over negatieve framing van Mirjam Vossen in Geografie maart 2018). Zo ontstaat het beeld van een relatief kleine groep rijke en een heel grote groep arme landen. Hoe wijdverbreid dit wereldbeeld is, blijkt uit Roslings onderzoek. Zweden en Amerikanen denken dat de meerderheid van de wereldbevolking leeft in lage-inkomenslanden (zoals gedefinieerd door de Wereldbank). In werkelijkheid geldt dat voor 9% van de mensen; 75% leeft in middeninkomenslanden. Daarnaast zijn lage- inkomenslanden niet zo arm als velen veronderstellen. Zo is de situatie in bijna alle lage-inkomenslanden beter dan twintig jaar geleden, als je kijkt naar besteedbaar inkomen, alfabetisering, kindersterfte en levensverwachting. Daarbij geldt natuurlijk de kanttekening dat die cijfers de ruimtelijke en sociale ongelijkheid binnen landen niet laten zien. Ook is de stijging van de inkomenscijfers deels toe te schrijven aan het feit dat transacties die vroeger in natura plaatsvonden, nu in geld worden uitgedrukt. Rosling benadrukt dat er geen sprake is van een mondiale welvaartskloof, maar van een glijdende schaal waarbij de meerderheid van de mensen zich in het midden van de schaal bevindt: een normaalverdeling. 

Geografische werkwijzen, in dit geval het vergelijken van meerdere gebieden, helpen leerlingen de valkuil van het kloofinstinct te vermijden en een meer genuanceerd beeld te construeren. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld aan de hand van statistische gegevens landen indelen in vier of meer categorieën, op basis van inkomen of ontwikkeling in bredere zin. Of je laat ze met de foto’s van het Dollar Street-project van Gapminder de leefomstandigheden van mensen in bepaalde inkomensgroepen of landen vergelijken, om zo een concreet beeld te krijgen van de verschillen in leefomstandigheden tussen gezinnen met een maandinkomen van 3, 30 en 300 dollar. 

Grootte-instinct 

Mensen vinden het moeilijk om op basis van gebeurtenissen en feiten te komen tot zinvolle generalisaties. Je bent geneigd te veel waarde toe te kennen aan incidenten. Volgens Rosling doe je dit van nature, maar wordt het grootte-instinct nog versterkt door de media, die regelmatig getallen presenteren zonder duiding, maar wel voorzien van een oordeel. Rosling wijst erop dat verhoudingsgetallen veel interessanter zijn dan absolute cijfers. Zo weet iedereen dat China een grote en toenemende CO2-uitstoot heeft en beschouwd wordt als de grootste luchtverontreiniger wereldwijd. Maar kijk je naar de uitstoot per hoofd van de bevolking, dan valt dat nogal mee: China staat op nummer 41. Het geografisch denken in schaalniveaus helpt tegen het grootteinstinct. Zo is de levensverwachting van Angolezen 65 jaar (2018). Dat is niet hoog, kun je denken. Maar beschouw je dit getal in een andere geografische schaal, die van Sub-Sahara Afrika, dan leeft een Angolees gemiddeld vijf jaar langer dan de gemiddelde inwoner van dit deel van Afrika. Ook als je een andere tijdschaal hanteert, wordt zichtbaar dat Angola het eigenlijk best goed doet: In twintig jaar tijd is de levensverwachting maar liefst met twaalf jaar toegenomen. Door leerlingen gebeurtenissen en verschijnselen vanuit een andere (tijd)schaal te laten onderzoeken, worden geografische patronen en ontwikkelingen zichtbaar.

Eén-perspectiefinstinct 

Mensen hebben een voorliefde voor eenvoudige oorzaak-gevolgrelaties. Het één-perspectiefinstinct werkt als een filter op informatieselectie en -verwerking: alleen informatie die de eigen opvatting bevestigt, komt ‘binnen’. Professionals neigen er vaak toe een probleem alleen vanuit de eigen deskundigheid te benaderen. Zo zullen een macro-econoom, een hydroloog en een epidemioloog het probleem van ondervoeding in Mali ieder vanuit hun eigen vakgebied benaderen en uiteenlopende beleidsmaatregelen voorstellen. Ook ideologische voorkeuren maken dat mensen slechts één perspectief zien. Iemand die inkomensongelijkheid onwenselijk acht, zal een andere analyse geven van maatschappelijke problemen in Brazilië dan iemand die scheve verhoudingen beschouwt als de wil van een god of als een realiteit die voortkomt uit de verdeling van middelen volgens de vrijemarktprincipes. De voorkeur voor eenvoudige relaties draagt eraan bij dat mensen een beperkt en gedateerd wereldbeeld hebben, want informatie die hun voorstelling van zaken weerlegt of nuanceert, nemen ze niet of nauwelijks serieus. Omdat informatie in zoekmachines als Google steeds vaker wordt geselecteerd door algoritmes, ontstaan ‘echokamers’ waarin mensen alleen hun eigen opvattingen terug zien. Het confronteren van geografische dimensies helpt hiertegen. Je kunt die dimensies beschrijvend gebruiken, bijvoorbeeld door leerlingen te laten uitzoeken hoe de politieke (zoals conflicten), fysische (zoals klimaatverandering) en economische dimensie (denk aan ruilvoetverslechtering) een rol spelen in de ondervoeding in Mali. Een nog genuanceerder beeld ontstaat als ze ook de samenhang tussen die dimensies gaan zien, bijvoorbeeld door te onderzoeken hoe klimaatverandering (fysisch) leidt tot conflicten over land en water in Mali (politiek) als oorzaak van ondervoeding. 

De meerderheid van de wereldbevolking leeft in een middeninkomensland zoals gedefinieerd door de Wereldbank.

Feiten en geografische werkwijzen 

Deze en andere denkfouten maken dat mensen geen oog hebben voor de verbetering van de levensomstandigheden die de afgelopen decennia heeft plaatsgevonden in grote delen van de wereld. Dit leidt volgens Rosling tot verkeerde beslissingen door mensen die zich bezighouden met ‘ontwikkelingswerk’. En ondernemers en investeerders hebben geen idee van de mogelijkheden die veel landen bieden. 

Als docent aardrijkskunde kun je leerlingen helpen zich een wereldbeeld te vormen op basis van feitelijke kennis en bij de interpretatie daarvan gebruik maken van de geografische werkwijzen. Daarmee geef je ze handvatten om een accuraat wereldbeeld te construeren en dit in de toekomst aan te passen aan de veranderende realiteit.

 

 Marcus Eshuis is lerarenopleider AK aan de Hogeschool van Amsterdam. Joost Penninx is docent AK en lerarenopleider aan de Radboud Docenten Academie. 

 

BRONNEN