Op Ruhrtour van Hattingen naar Hagen

28 juli 2020
Auteurs:
Gert-Jan Hospers
Universiteit Twente
Dit artikel is verschenen in: geografie september 2020
reizen
Duitsland
Opinie
FOTO: VELOPILGER/WIKIMEDIA
Het middeleeuwse centrum van Hattingen is perfect bewaard gebleven.

Niet zo ver van huis

Dat het Ruhrgebied toonaangevend is in industriecultuur, weten de meeste Nederlanders wel. Vaak bezoeken ze de Gasometer in Oberhausen, Zeche Zollverein in Essen en Landschaftspark Duisburg-Nord. Maar het Ruhrgebied – lekker in de buurt – heeft nog veel meer bezienswaardigheden. Zo kun je in het zuidoostelijke deel van de regio ook een interessante Ruhrtour maken.

 

In het Ruhrgebied wonen 5,1 miljoen mensen op een oppervlakte van 4439 km². Ter vergelijking: de provincie Gelderland is ruim 500 km² groter, terwijl die ‘maar’ 2,1 miljoen inwoners telt. Geen wonder dat het Ruhrgebied sterk verstedelijkt is. Dat de regio ook platteland en idyllische plekken heeft, is voor velen een openbaring. Daarvoor moet je vooral aan de randen zijn, in de Kreise (districten) Wesel, Recklinghausen en Unna. Maar het meest verrassend is misschien wel de zuidoosthoek van het Ruhrgebied. Het landschap doet hier een beetje denken aan het Sauerland dat er vlakbij ligt. Beboste heuvels en groene dalen, historische stadjes, schilderachtige vakwerkhuizen – als je net in Essen, Bochum of Dortmund bent geweest, weet je niet wat je ziet. Toch stond de wieg van de regionale mijnbouw niet in het grootstedelijke hart, maar juist hier, in het zuidoosten. De  bekendste plaatsen zijn Hattingen, Witten en Hagen. De eerste twee horen bij de Ennepe-Ruhr-Kreis, een gebied dat tevens  bekend staat om zijn stuwdammen en meren.

Tijdreis door Hattingen

Van alle steden in het Ruhrgebied is Hattingen (55.000 inwoners) misschien wel het meest pittoresk. In de 17e eeuw werkte de bevolking in de textiel, maar vanaf het midden van de 19e eeuw was de Henrichshütte Hattingen – een hoogovencomplex dat ijzer en staal produceerde – de dominante werkgever. Het middeleeuwse centrum van Hattingen is perfect bewaard gebleven, inclusief de gerenoveerde vakwerkhuizen, waarvan de stad er ruim 140 heeft.
Tijdens een rondwandeling door de binnenstad moet je zeker even stoppen bij het Bügeleisenhaus (strijkijzerhuis) aan de Haldenplatz. Het smalle huis, dat qua vorm doet denken aan een strijkijzer, stamt uit 1611 en heeft diverse functies gehad.  Zo zat er een weverij in en later een slachterij en worstenmakerij. Nu dient het als stadsmuseum. De vakwerkhuizen rondom de St.-Georgs-Kirche hebben ook een bijzonder verhaal te vertellen. Omdat ze vroeger op kerkelijk grondgebied stonden, moesten de bezitters belasting betalen in de vorm van bijenwas. De kerk maakte daar kaarsen van. Dat verklaart waarom je op de etalage van een pand Wachszinshaus (letterlijk: wasrentehuis) ziet staan. Bij Café Adele kun je terecht voor koffie, thee en taart. En aardappelwafels belegd met lekkernijen zoals camembert en zalm. Alle klokken in het café zijn stilgezet: hier kun je als gast de tijd vergeten en tot rust komen.

FOTO: FRANK VINCENTZ/WIKIMEDIA
In 1987 werd hoogovencomplex Henrichshütte gesloten. Op de foto: Hochoven 3.

In 1987 stond in heel Hattingen de tijd even stil: toen werd hoogovencomplex Henrichshütte gesloten, na 130 jaar productie. Voor de bevolking was de sluiting een schok, omdat hier zo’n 10.000 mensen hun dagelijks brood verdienden. Al na twee jaar nam het LWL-Industriemuseum – een regionaal cultuur samenwerkingsverband – het complex over en maakte er een ijzer- en staalmuseum van. Een bezoek aan de Henrichshütte is alleen al de moeite waard omdat het de oudste hoogoven van het Ruhrgebied is. Maar het museum biedt meer dan alleen exposities over het industriële verleden. Nergens in de regio wordt de productieweg van ijzererts naar staal zo aanschouwelijk gemaakt als hier. Zo laten vrijwilligers tussen maart en oktober in een demonstratiegieterij zien hoe uit ijzererts, cokes en kalk ruwijzer werd gemaakt. En in de giethal krijg je een idee van de extreme omstandigheden waaronder de arbeiders moesten werken. Met een glazen lift kun je 55 meter de hoogte in, naar de top van de hoogoven. Vanaf die plek heb je een geweldig zicht op de rest van het terrein. In de loop van de jaren is er rond het industrieel erfgoed een bedrijven- en landschapspark ontstaan. Na de stillegging van de Henrichshütte heeft de natuur het gebied op de industrie terugveroverd. Je vindt er mooie voorbeelden van postindustrielle Spontanvegetation: planten en struiken, waaronder exotische varianten, die spontaan zijn opgebloeid nadat de ijzer- en staalproductie werd gestaakt.  En met een beetje geluk zie je een torenvalk rondvliegen of  een konijn in de struiken wegspringen.

FOTO: BÄRRI/WIKIMEDIA
Höhenweg in Niederelfringhausen, in het natuurgebied Niederbredenscheid-Elfringhausen.

Wieg van de mijnbouw

Ten zuiden van Hattingen strekt zich tot aan de stad Wuppertal – die buiten het Ruhrgebied valt – een natuurgebied uit, de Elfringhauser Schweiz. Dat de bevolking zich durft te meten met die Schweiz (Zwitserland), is wat naïef. Maar met een beetje goede wil brengen de romantische beekdalen, dennenbossen en dichte wouden je inderdaad even in Zwitserse sferen. Wandelaars en mountainbikers kunnen zich hier uitleven. Onder de heuvels van het Hattinger Hügelland, zoals het hier ook wel heet, bevinden zich steile en hoge kuitenbijters – sommige meer dan 300 meter. En in het Wodantal, dat op 200 meter hoogte ligt, kun je ’s winters bij voldoende sneeuw zelfs skiën en snowboarden. Een geliefd startpunt voor wandelaars is de Bergerhof. De oorsprong van deze boerderij gaat terug tot 1482. Hier kun je je tegoed doen aan een lekker ontbijt, stevige lunch of zelfgemaakte taart. De winkel en slagerij verkopen producten van de boerderij en uit de streek. De Bergerhof heeft veel aandacht voor het milieu en draait op duurzame energie. Veel (groot-) ouders die hier neerstrijken, komen helemaal niet meer toe aan het wandelen in de omgeving – op de kinderboerderij vermaken de kleintjes zich prima.
Ten oosten van Hattingen ligt Witten (97.000 inwoners), de grootste stad van de Ennepe-Ruhr-Kreis. De industrialisatie in de 19e eeuw leidde tot een toestroom van mensen die emplooi vonden in de lokale mijnbouw. Niet ver van de Ruhr, die dwars door de gemeente stroomt, ligt het Muttental. In dit dal stond de wieg van de mijnbouw in het Ruhrgebied. Rond 1700 begon men hier op kleine schaal kolen te delven. Op het terrein van de Zeche Nachtigall (steenkolenmijn Nachtegaal) geeft een expositie een beeld van het werken in de mijn tijdens de aanvangsjaren, en de gevaren die dat met zich meebracht. Ook zijn er regel matig rondleidingen over het terrein.

BEELD: © 2020 GEOGRAFIE & B.J. KÖBBEN
De zuidoostelijke hoek van het Ruhrgebied.

Vanaf de Zeche is het een kwartiertje lopen naar het Bethaus der Bergleute. Het diende tussen 1830 en 1837 als gebedshuis. Hier kwamen de kompels voor en na werktijd bijeen om te checken of hun collega’s aanwezig waren, werkoverleg te houden en te bidden. Op een werkbank konden ze hun eigen gereedschap repareren. Nu kun je in het gebouw pauzeren. Zowel de Zeche Nachtigall als het Bethaus maakt deel uit van de Bergbaurundweg Muttental, een mooie wandelroute van 9 kilometer. Onderweg kom je langs zo’n dertig mijnbouwrelikwieën, waaronder schachten, steenbergen en toegangspoorten tot mijngangen. Langs de route staan informatieborden over de historie van de steenkolenwinning in het gebied.

FOTO: MORTY/WIKIMEDIA
Bethaus der Bergleute in het Muttental diende tussen 1830 en 1837 als gebedshuis en plek van samenkomst voor de kompels.
FOTO: RAENMAEN/WIKIMEDIA
Langs de Bergbaurundweg Muttental kom je tal van relikwieën uit het mijnbouwverleden tegen.

Hagen: architectuur en ambacht

In de zuidoosthoek van het Ruhrgebied ligt ook Hagen, dat zich met 189.000 inwoners een ‘echte’ stad mag noemen. Hier zorgden de textiel en zware industrie ooit voor veel banen. De stad staat bekend als ‘de poort naar het Sauerland’, maar noemt zich liever de Stadt der Fernuniversität. De gemeente is er trots op dat hier de hoofdvestiging van de Duitse variant van de Open Universiteit zit. Toch is de bloeitijd van Hagen al lang voorbij. Die periode lag net voor de Eerste Wereldoorlog. Dankzij fabrikanten zoon en mecenas Karl Ernst Osthaus (1874-1921) was Hagen voor even een internationaal cultureel centrum. Osthaus inviteerde toppers uit de wereld van kunst en architectuur onder wie Walter Gropius, Le Corbusier, Peter Behrens en Henry Van de Velde, en gaf een aantal van hen de opdracht zijn geboortestad te verfraaien. Tussen 1900 en 1920 kwamen in Hagen creaties tot stand die qua stijl het midden houden tussen Jugendstil en Bauhaus. Voorbeelden zijn de Hohenhof, Villa Cuno en arbeiderswijk Walddorf. De Hohenhof, het voormalige woonhuis van Osthaus, is in het weekend te bezichtigen en zeer de moeite waard. De villa is een Gesammtkunstwerk. De Belgische architect en vormgever Henry Van de Velde ontwierp werkelijk alles aan en in de woning, van het dak tot het tapijt en van de meubels tot het bestek. In de Hohenhof kun je ook een expositie bekijken over de Hagener Impuls, de kunststroming waartoe Osthaus de aanzet gaf. Een deel van de kunst die de mecenas verzamelde, is te bewonderen in het Kunstquartier Hagen in het centrum. Behalve het Karl-Ernst- Osthaus Museum staat hier het Emil-Schumacher Museum, met meer dan vijfhonderd werken van de gelijknamige artiest, die een van de grondleggers was van de abstracte kunst. Vanuit de binnenstad van Hagen rijd je met de auto binnen tien minuten naar het LWL-Freilichtmuseum Hagen aan de zuidrand van de stad. Het is een openluchtmuseum voor ambacht en techniek. Slenterend langs de vakwerkhuizen en met uitzicht op groene heuvels waan je je in een dorp uit vroeger tijden. Op 42 hectare maak je kennis met de economische geschiedenis van Hagen en omgeving tussen 1780 en het einde van de 19e eeuw. Het verleden komt tot leven in de zestig werkplaatsen, winkels en andere bedrijven die in de gereconstrueerde gebouwen zijn ondergebracht. In sommige panden kun je ambachtslieden aan het werk zien en over hun schouder meekijken. Je ziet bijvoorbeeld hoe ze vroeger spijkers maakten, touw sloegen en sigaren rolden. In winkeltjes uit grootmoeders tijd kun je versgebakken brood, worsten en andere delicatessen kopen. Tussen 1 april en 31 oktober is het museum van dinsdag tot en met zondag open.
Neem ruim de tijd voor een bezoek, al was het maar omdat je lopend een redelijke afstand moet afleggen om alle onderdelen van het museumdorp te kunnen bekijken.

FOTO: KLAUS BÄRWINKEL/WIKIMEDIA
De Hohenhof, het voormalige woonhuis van Karl Ernst Osthaus.
FOTO: MEISTER/WIKIMEDIA
Het Emil-Schumacher Museum (links) en het Karl-Ernst-Osthaus Museum in Hagen.
Kuren in de Kluterthöhle

In het zuidoosten van het Ruhrgebied vind je ondergronds meer dan alleen steenkool. In de plaats Ennepetal ligt onder de Klutertberg de Kluterthöhle,   een mysterieus grottenstelsel dat tot ver buiten de regio bekend is. Met circa   380 gangen van bij elkaar bijna 6 kilometer lengte is het de grootste natuurgrot  van Duitsland. De onderaardse wereld bevat allerlei wonderlijke ruimtes, meertjes en beken. Overal kom je de resten van een miljoenen jaren oud, versteend koraalrif tegen, zoals sponzen, schelpen en fossielen. Sinds de renaissance is de Kluterthöhle al een geliefd uitstapje. Behalve tijdens de Tweede Wereldoorlog toen de plek als schuilkelder diende. In de grot zijn rondleidingen mogelijk en regelmatig vinden  er evenementen plaats. Ook kun je er terecht om te kuren, want het lokale ‘grotklimaat’ is naar verluidt goed voor mensen met allergieën en luchtwegaandoeningen. Als je topfit bent en niet te veel last hebt van claustrofobie, kun je deelnemen aan de xx-treme-Tour: een expeditie van 2,5 uur die je – uitgerust met een helm, lamp en beschermende kleding – kennis laat maken met spannende doorgangen  en diep verscholen plekken in de Kluterthöhle.

Deze zomer verscheen het boek Ruhrgebied: een sterk staaltje Duitsland van Gert-Jan Hospers in de reeks PassePartout Reisgidsen van uitgeverij Edicola. Prijs: € 22,50.