In 1764 stichtten de Fransen op een gunstige plek aan de Mississippi en dicht bij de monding van de Missouri-rivier Saint Louis. De stad zou lange tijd een belangrijke rol spelen in de pelshandel. De Frans-Amerikaanse bezittingen tussen de Grote Meren en New Orleans lagen aanvankelijk ver van de Britse koloniën aan de Oostkust. Na de succesvolle doorkruising van de Appalachen (zoals bij Cumberland Gap, zie Geografie april 2019), schoof het ‘Britse’ kolonisatiefront snel op in westelijke richting en werden de latere staten Alabama, Indiana, Iowa, Kentucky, Mississippi, Ohio en Tennessee bezet. Gaandeweg beseften de Fransen dat hun posities in het centrale deel van Noord-Amerika uiteindelijk onhoudbaar zouden zijn. Toen Napoleon, die geld nodig had voor de oorlogsvoering in Europa, in 1803 de Franse bezittingen te koop aanbood, gingen de Verenigde Staten van Amerika daar direct op in. Door de aankoop – later bekend als de Louisiana Purchase – zou het territorium van de VS zelfs verdubbelen.