Teacher leadership bij Geo Future School

8 april 2022
Auteurs:
Rob Adriaens
KNAG & Het Streek Ede
Michiel van Houtum
onderwijsmedewerker KNAG
Dit artikel is verschenen in: geografie april 2022
Geo Future School
Kennis
FOTO: ROB ADRIAENS
Leerlingen uit klas 3 van Het Streek Lyceum met docent Geo Future School Robin Weima.

Het uitgangspunt van Geo Future School om leerlingen actief te laten nadenken over een duurzame, gezonde, veilige, rechtvaardige en leefbare wereld, wordt breed gedragen in het onderwijs en dat geldt ook voor de vakoverstijgende benadering. Toch worstelen docenten om GFS goed voor het voetlicht te brengen bij collega’s. Een nieuwe leergang helpt daarbij.

 

Al pionierend voor GFS begeef je je als docent op nieuw terrein. Het vraagt om samenwerking met collega’s van andere vakken en om aansluiting bij initiatieven en organisaties buiten de school. En ook om contact met de schoolleiding, zodat die het initiatief omarmt, meedenkt over vervolgstappen en GFS-werk faciliteert. Verder is enige kennis van curriculumontwikkeling – van module tot jaarprogramma of doorlopende leerlijn – van nut.

Die nieuwe rol vergt een andere houding en extra vaardigheden. Je moet draagvlak creëren, het gesprek durven aangaan met medestanders én potentiële tegenstanders en een beetje kunnen onderhandelen, oftewel: teacher leadership.

Om docenten daarbij te helpen, is met expertise vanuit de Universiteit Utrecht, de Universiteit Twente en de Hogeschool van Amsterdam een leergang ontwikkeld. Afgelopen jaar hebben vijf scholen die leergang doorlopen. Van iedere school namen minstens twee docenten van verschillende schoolvakken deel en was een schoolleider betrokken. Elke school bracht een eigen casus in waaraan de deelnemers graag wilden werken tijdens de leergang en die betrekking had op de verdere implementatie van GFS. Daarnaast woonden ze vijf bijeenkomsten bij over docentleiderschap en curriculumontwikkeling.

Vooruitkijken

Als pionier van GFS ben je een informeel leider in de school en daarbij hoort dat je voorbij je vak/school en voorbij dit moment kijkt. Je betrekt anderen bij je project en kijkt over de grenzen van het eigen vak heen, zowel binnen als buiten de school. Én je koerst op een ontwikkeling door de tijd heen, zoals een leerlijn. Je werkt dus actief aan curriculumontwikkeling en bent ook curriculair leider. Sommige scholen ontwikkelen met GFS een leerlijn die leidt tot het kunnen maken van een vakoverstijgend profielwerkstuk, andere scholen maken een lijn van competenties zoals samenwerken, toekomstgericht denken en presenteren. Die leerlijn wordt algauw interessanter en belangrijker naarmate scholen langer bezig zijn met GFS. De behoefte om ontwikkeling door de tijd te zien, volgt dan min of meer vanzelf.

Informeel leiderschap

Binnen scholen bestaat vaak het beeld dat leraren en secties de regie hebben over (de vernieuwing van) hun vakonderwijs, maar dat bij vernieuwingen die het vak overstijgen vooral de schoolleiding regie zou moeten nemen. GFS bewijst dat dit niet zo hoeft te zijn, want het concept is grotendeels door docenten opgezet. Zij kunnen prima het voortouw nemen bij onderwijsvernieuwingen en dat zou ook vaker mogen gebeuren! De nieuwe leergang besteedt aandacht aan hoe je dat als docent kunt doen.

Vaak begint het pionierend als informeel leider, waarbij er nog geen mandaat is, maar je gebruik maakt van de eigen ruimte die je als docent of sectie hebt. Dit kan door een module van het KNAG of van een andere school uit te proberen. Het is verstandig om in dit vroege stadium collega’s te laten meedenken. Docenten die een ander vak geven, kijken met een eigen blik naar GFS. Hoe wordt het ook voor hen interessant? Eerst zelf iets maken en vervolgens anderen de kans geven mee te doen, lijkt een goede start om mensen mee te krijgen, maar is juist een valkuil. De anderen worden immers niet echt eigenaar, omdat ze niet konden meedenken en -beslissen. De leergang laat zien hoe je anderen actief kunt betrekken zodat ze mede-eigenaar worden van de onderwijsvernieuwing en zij zelf ook weer anderen willen betrekken.

Bedenk daarbij goed met wie je gaat praten. Beperk je niet tot de collega’s die je als medestanders beschouwt. Een gesprek met collega’s die minder enthousiast zijn, kan veel opleveren. Waarom lopen ze minder warm voor het idee dan jij? Wat hebben zij nodig om het ook te kunnen omarmen? Met een gesprek bereik je dat hun betrokkenheid groter wordt en je zicht krijgt op hun bedenkingen. Daar kun je dan in je ontwerp rekening mee houden en je wordt zelf uitgedaagd uit je eigen ‘tunnel’ te komen. Zo voorkom je ook dat je elkaar labelt als ‘voor- en tegenstanders’ en kritische reacties ervaart als weerstand. Tijdens de leergang worden de uitgangspunten van Deep Democracy betrokken: in iedere mening zit een wijsheid die je verder kan helpen.

Een gesprek met collega’s die minder enthousiast zijn, kan veel opleveren

Community based leiderschap

Van informeel leiderschap in een school kun je groeien naar community based leadership. Een groep collega’s is dan samen eigenaar en hoeder van GFS op je school. Om ook op de langere termijn levensvatbaar te zijn, moet GFS uiteindelijk een formele positie krijgen. Want wat gebeurt er als de informeel leider vertrekt? Sommige scholen kennen een coördinator of een stuurgroep GFS. In de structuur van de school is dan vastgelegd hoe GFS wordt geborgd. Facilitering vanuit de school is vaak wel mogelijk, maar dat gebeurt niet zomaar. De schoolleiding moet allerlei taken faciliteren; mentoraat en leerlingenzorg hebben daarbij begrijpelijkerwijze vaak prioriteit. De schoolleiding moet er dan ook van overtuigd zijn dat GFS breed gedragen wordt en een aanvulling is op het onderwijsaanbod van de school. Alleen daarom al is het van belang de schoolleiding in een vroeg stadium te betrekken. De meeste schoolleiders staan hiervoor open en zijn blij met nieuwe initiatieven van docenten, zeker als daar een al min of meer beproefd concept achter zit.

In de cursus werk je aan de schoolcasus, maar ook aan je persoonlijke ontwikkeling als ‘leider’. De cursus helpt bij het kijken naar de rol die je speelt en die je ambieert. Om als (informeel) leider koersvast te zijn, moet je kunnen reflecteren op je eigen inbreng.

Drempel over

Het KNAG merkt dat er genoeg scholen zijn die bezig zijn met GFS, maar er lijkt een drempel om van ‘school in oprichting’ te groeien naar volwaardige Geo Future School. Óf het concept blijft te veel alleen bij aardrijkskunde hangen óf het blijkt lastig de schoolleiding te betrekken. De nieuwe leergang helpt om de stap naar volwaardige GFS wel te zetten. Een groot voordeel is dat de schoolleiding direct betrokken wordt bij de leergang. De ervaring van afgelopen jaar heeft ons geleerd dat de schoolleiders graag meedenken en gedurende de leergang zelf ook steeds meer eigenaar worden van het project en de ingebrachte casus.

Nieuwe ronde

Bij aanvang van het schooljaar 2022-2023 willen we starten met een tweede ronde van de leergang onder de paraplu van het KNAG. Er is ruimte voor zes scholen. Wil je meedoen, dan moeten er minstens twee docenten en een schoolleider betrokken zijn. Kijk voor meer informatie over de leergang op de website van Geo Future School en meld je aan bij info@geofutureschool.nl

De leergang is vormgegeven door Tine Béneker (Universiteit Utrecht), Marco Snoek (Hogeschool van Amsterdam), Nienke Nieveen (Universiteit Twente / SLO), Michiel van Houtum (Universiteit Utrecht) en Rob Adriaens (Het Streek Lyceum).

Ervaringen

Aan de leergang van afgelopen jaar deden scholen mee uit Groningen, Utrecht, Apeldoorn, Ter Apel en Houten. Twee citaten over hun ervaringen.

‘Het was heel fijn dat we met behulp van ondersteunende theorie inzicht kregen in veranderingsprocessen en ook praktische tools om met collega’s in gesprek te gaan. Er is niet één goede manier om een veranderingsproces aan te vliegen. Er zijn meerdere wegen, waardoor je je eigen manier van leidinggeven aan collega’s kunt ontwikkelen. De manier die het best bij jou als persoon past.’

‘De placematmethode met de kers op de taart heeft me ervan doordrongen dat het van groot belang is dat de verschillende secties aan de start van een vakoverstijgend project of module op hetzelfde niveau beginnen. Om vanuit je eigen vak en je eigen doelen te komen tot de gemeenschappelijkheid in alle deelnemende vakgebieden geeft een gelijkwaardige start. Je hebt dan niet het gevoel “er met de haren bijgesleept te zijn”. Anderzijds betekent dit ook dat je soms afstand moet doen van wat jij voor je eigen vak normaal gesproken aan de leerlingen overbrengt; het kan niet altijd op jouw manier, schrijven is ook schrappen.’