Terugblik op Nederlands boek over de Afrikaanse landbouw uit 1987

Gedachtegoed Jan Hinderink (†)
De analyses in het veel geciteerde Agricultural Commercialization and Government Policy in Africa van de op 10 december jl. overleden Jan Hinderink en collega-geograaf Jan Sterkenburg blijken na 37 jaar nog steeds valide. Maar een heruitgave als e-book volstaat niet. Nieuwe ontwikkelingen in de afgelopen veertig jaar roepen om een vervolg. Er zijn genoeg Afrikaanse wetenschappers om de pen over te nemen.
Op 10 december jl. overleed Jan Hinderink op 90-jarige leeftijd. Hij was een van de pioniers van de Nederlandse ‘sociale geografie van de ontwikkelingslanden’ (SGO) en leidde jarenlang de grootste Nederlandse opleiding op dat terrein in Utrecht. Naast docent, manager en initiator van allerlei samenwerkingen met instituten in ontwikkelingslanden was Hinderink ook onderzoeker en hij publiceerde vooral over Afrika.

Een belangrijk en veel geciteerd boek was Agricultural Commercialization and Government Policy in Africa (1987), dat Hinderink schreef met Jan Sterkenburg en werd uitgegeven door Routledge & Kegan Paul. Het vormde onderdeel van een serie verzorgd door het Afrika-Studiecentrum in Leiden, destijds hun ‘huisuitgever’. In maart 2022 bracht Routledge het werk opnieuw in de handel, ditmaal als e-book en het wordt nog steeds geciteerd – met name door Afrikaanse auteurs, die de laatste jaren steeds prominenter aanwezig zijn in het wetenschappelijk bedrijf. Hebben de analyses in de publicatie uit 1987 de tand des tijds doorstaan? En hoe staat het er nu voor met de landbouw in Afrika?

De boodschap
Agricultural Commercialization and Government Policy in Africa beperkte zich tot de landbouwontwikkeling van Sub-Sahara Afrika tussen 1961 en 1981, en de teneur was zorgelijk. Met uitzondering van Malawi, Swaziland, Ivoorkust, Kameroen, Rwanda en Burundi ging het in de ogen van de auteurs slecht met de landbouwontwikkeling in Afrika en kon deze de snelle bevolkingsgroei nauwelijks bijhouden. De stagnerende en in veel gebieden zelfs teruglopende voedselproductie noopte tot voedselimporten en er dreigden grote hongersnoden. Dit tegen de achtergrond van voorgaande periodes van droogte in Westelijk en Oostelijk Afrika en de hongersnood in de Hoorn van Afrika in de jaren 1970. Er was ook sprake geweest van politieke turbulentie, burgeroorlogen en vluchtelingenstromen. De twee oliecrises van de jaren 1970 hadden een desastreus effect gehad op de modernisering van de landbouw in de olie-importerende landen van Afrika, en geleid tot verwaarlozing van de landbouw in de olieproducerende landen op het continent. Ook waren er grote zorgen over de toenemende bodemerosie en het uitblijven van een Groene Revolutie, die in Azië juist een enorme boost had gegeven aan de landbouwproductie.
Het boek noemt allerlei oorzaken voor de verslechterende landbouwsituatie, maar geen ervan lijkt dominant te zijn, of het moet een grotendeels falend overheidsbeleid zijn. De toenemende urbanisatie werd als problematisch gezien. De meeste overheden in Afrika hielden de stedelijke voedselprijzen laag en knepen de boeren op het platteland af om andere zaken te financieren. De productie van exportgewassen als koffie, thee, tabak, rubber en katoen had in sommige Afrikaanse landen wel aandacht gekregen, maar vaak ten koste van de voedselteelt. Hinderink en Sterkenburg bepleitten dan ook dat overheden in Sub-Sahara Afrika hun landbouwbeleid een veel hogere prioriteit zouden geven en veel meer oog zouden hebben voor de eigen voedselproductie.
Met de kennis van nu
Hoe kijken we daar tegenaan met de kennis van nu? De cijfers van de Wereldvoedselorganisatie van de Verenigde Naties (FAO) over de demografische ontwikkeling en de landbouwproductie bieden enig houvast. Tussen 1961 en 1981 (de peiljaren van het boek) steeg het inwonertal van Sub-Sahara Afrika van 225 miljoen naar 379 miljoen. De landbouwproductie kon dat niet bijhouden. Het FAO becijfert dat de totale productie in de akkerbouw (veeteelt en bosbouw komen in het boek weinig voor) daalde van 717 kilogram per hoofd van de bevolking naar 700 kilogram. De daling gold voor bijna alle soorten akkerbouw (ook gericht op export), maar vooral voor de wortel- en knolgewassen, zoals cassave, zoete aardappelen en yams, en ook kookbananen. Alleen de (relatieve) productie van suikerriet steeg. Kortom: het zorgwekkende beeld uit het boek wordt met de huidige kennis van die periode nog ondersteund. Belangrijk is wel dat in het boek, en ook in deze terugblik, gekeken wordt naar de landbouwproductie in relatie tot de bevolking. En die was tussen 1961 en 1981 al sterk gegroeid. In absolute termen is er bij alle landbouwproducten sprake van (vaak aanzienlijke) groei.
Vanaf 1981 ging het met de Afrikaanse akkerbouw en vooral de productie van voedselgewassen sterk bergop. Maar ook de bevolking van Sub-Sahara Afrika groeide enorm, van 379 miljoen tot 1093 miljoen, bijna een verdrievoudiging in veertig jaar (en bijna een vervijfvoudiging vanaf 1961). Figuur 1 laat een omkering zien in de relatieve groei van granen en vooral wortel- en knolgewassen en groente en fruit. De voedselproductie is (veel) harder gegroeid dan de bevolking. In absolute getallen (niet weergegeven) is de groei helemaal spectaculair. Alleen bij suikerriet is de productie per hoofd van de bevolking in 2020 een stuk lager dan in 1981 en ligt nog onder het niveau van 1961. Maar in absolute termen is ook de suikerrietproductie sinds 1981 gegroeid en zelfs verdrievoudigd ten opzichte van 1961.
De productie van ‘non-food’ (waaronder wij hier vezels, zoals katoen en sisal, rubber en tabak rekenen en ook cacao, koffie en thee, die strikt genomen binnen de food-sector vallen) hield de afgelopen veertig jaar gelijke tred met de bevolkingsgroei. De productie van noten (waaronder we kokosnoten en ook pinda’s rekenen), zaden en oliepalmproducten liep relatief gezien licht achteruit. Bij beide hoofdcategorieën gaat het om landbouwproducten die vooral geëxporteerd werden en worden. Vergeleken met deze exportlandbouw is het de Afrikaanse voedsellandbouw de afgelopen veertig jaar dus voor de wind gegaan.

Als we inzoomen op de vier macrogebieden van Sub-Sahara Afrika die de FAO onderscheidt, zijn er wel grote onderlinge verschillen. Die hebben deels te maken met de gekozen indeling, waarbij Zuidelijk Afrika qua oppervlak en bevolking relatief klein is, en Oostelijk Afrika juist enorm groot (figuur 2 en 3).


Figuur 3 laat zien dat het positieve verhaal over de akkerbouwproductie eigenlijk alleen opgaat voor Westelijk Afrika en een beetje voor Midden-Afrika. In West-Afrika is het totale productievolume per hoofd van de bevolking ook verreweg het hoogst. Alleen Oostelijk Afrika beleefde een relatieve daling in de productie van wortel- en knolgewassen en een lichte stijging voor noten en zaden. In Zuid-Afrika werd tijdens de Apartheid succesvol gestreefd naar wat in sommige kringen ‘voedselsoevereiniteit’ heette. Maar na de bevrijding duikelde de graanproductie per hoofd van de bevolking meer dan de helft. Daarin speelt ook de extreme droogte van het laatste decennium een rol. Terwijl granen in Zuidelijk Afrika qua productie én consumptie relatief veel belangrijker zijn dan in de andere macro-gebieden.
Bij groente en fruit is er tussen 1981 en 2020 over de hele linie sprake van een verbetering per hoofd van de bevolking, vooral in Westelijk Afrika.
De opmars van suikerriet tussen 1961 en 1981 (in alle macro-regio’s) is na 1981 relatief gezien sterk verminderd. Bij de noten, pinda’s, eetbare zaden en oliepalmproducten zien we een achteruitgang, Oostelijk Afrika uitgezonderd. Datzelfde geldt voor de non-foodgewassen, met uitzondering van Westelijk Afrika.
Positieve ontwikkeling
De zorgen over de Afrikaanse landbouwontwikkeling in het boek uit 1987 worden bevestigd door de cijfers van de FAO over 1961-1981. Maar na 1981 is het eigenlijk helemaal niet meer terecht om erg bezorgd te zijn over de Afrikaanse landbouwontwikkeling. Het is in absolute termen spectaculair veel beter gegaan dan velen in de jaren 1980 voor mogelijk hielden – ook in relatieve termen, vergeleken met de kolossale bevolkingsgroei tussen 1981 en 2020. Dit is vooral te danken aan Midden- en vooral Westelijk Afrika en aan de toegenomen productie van granen, wortel- en knolgewassen en vooral groente en fruit.

Die verbetering is nauwelijks op het conto te schrijven van de nationale overheden. Ook al hebben zij elkaar in 2003 plechtig beloofd minstens 10% van het overheidsbudget te besteden aan landbouwontwikkeling (de Maputo Declaration on Agriculture and Food Security), voor veel Afrikaanse overheden is dit een dode letter gebleken.
In publicaties van het Afrika-Studiecentrum rond 2012 werd de positieve landbouwontwikkeling vooral toegeschreven aan de snelle verstedelijking. Veel boeren, voedseltransporteurs en -handelaren hebben (vaak zonder veel overheidssteun en soms dwars tegen falend overheidsbeleid in) gebruik gemaakt van de sterk gestegen stedelijke consumptievraag en de opkomst van een steeds grotere stedelijke middenklasse. Het is veelzeggend dat de verstedelijkingsgraad in West-Afrika inmiddels veel hoger is geworden dan die in Oostelijk Afrika.
Veel rijkere stedelingen zijn gaan investeren in de landbouw, de zogeheten telephone farmers. Dit zijn landeigenaars die in de steden wonen en van daaruit hun caretakers per mobiele telefoon opdrachten geven en toezicht houden. Overal rondom de grote steden van Afrika zijn zones voor groente- en fruitteelt tot ontwikkeling gekomen en ook voor pluimvee, visserij en melkproductie. De 19e-eeuwse agrarisch geograaf Von Thünen zou blij zijn met wat hij nu in Afrika zou zien.
Ook de teelt van granen, knol- en wortelgewassen is op veel plaatsen sterk toegenomen. In een eerdere publicatie van het Afrika-Studiecentrum werd aangetoond dat ongeveer de helft het gevolg is van de uitbreiding van akkerland (ten koste van extensieve graasgebieden, bos en andere wild- en natuurgebieden) en de andere helft komt door intensivering (hogere opbrengsten per hectare); niet op de schaal van Azië, maar toch wel als een Afrikaanse vorm van Groene Revolutie. Wat ook zal hebben geholpen, waren de relatief gunstige weersomstandigheden in veel gebieden van Afrika na de droogteperiodes van de jaren 1970 en 1980. Daarnaast zijn veel rurale gebieden gaan profiteren van sterk toegenomen niet-agrarische inkomsten (denk aan alle nieuwe goudgebieden) en de enorme geldovermakingen van migranten.
Als je de cijfers bekijkt, is het evident dat Afrika de laatste veertig jaar afhankelijker is geworden van voedselimporten – zowel in absolute omvang als vergeleken met de eigen productie. Dat is ook wat het boek uit 1987 voorspelde. Maar de importen betreffen naast de voedselhulp aan vluchtelingen door het wereldvoedselprogramma veelal luxe producten voor een rijke bovenlaag die dat ook gemakkelijk kan betalen.
Daarbij heeft zich een grote verschuiving voorgedaan in de herkomst van vooral graanimporten. Niet langer de Verenigde Staten, maar Rusland en Oekraïne werden het laatste decennium de belangrijke leveranciers. De vraag is nu natuurlijk hoe dat verder moet. Er klinken in Afrika weer geluiden dat het continent haar eigen voedsel moet produceren en niet afhankelijk moet zijn van de rest van de wereld.
Het zou mooi zijn als er onder de grote groep Afrikaanse geografen onderzoekers zijn die met de kennis van nu een nieuw boek gaan schrijven in het verlengde van de publicatie uit 1987. Het zou dan interessant zijn na te gaan hoe een aantal ‘omkeringen’ tot stand is gekomen. Het gaat dan om landen die in 1987 qua landbouw nog de veelbelovende uitzonderingen waren (bijvoorbeeld Ivoorkust en Kameroen) en die het daarna moeilijk hebben gekregen. Maar ook andersom, landen die er in 1987 belabberd voor stonden (Ghana, Ethiopië) en die zich daarna aan hun haren omhoog hebben getrokken. Het is niet voldoende om het pionierende boek uit 1987 digitaal opnieuw uit te geven, zoals nu blijkbaar is gebeurd. Het verdient een nieuwe versie!
BRON:
- Dietz, T. (2013). Comparing the Agricultural Performance of Africa and Southeast Asia over the last Fifty Years. In B. Berendsen, T. Dietz, H. Schulte Nordholt & R. van der Veen, Asian Tigers, African Lions. Comparing the Development Performance of Southeast Asia and Africa (pp. 85-130). Leiden: Brill.