Suzan Christiaanse is postdoc onderzoeker bij de Erasmus Universiteit en consultant via Placelift.nl. Dit artikel is gebaseerd op het onderzoek uit haar proefschrift The loss of rural facilities – a mixed method study on perceptions of place-change (Rijksuniversiteit Groningen). Te downloaden via de rug-repository. Hoofdstuk 2 t/m 5 uit dit proefschrift zijn ook gepubliceerd als artikel in internationale wetenschappelijke tijdschriften.
Wat is een dorp zonder supermarkt?
De ‘veranderpijn’ vanwege het verlies aan voorzieningen op het platteland is veelzijdiger dan vaak gedacht. Hoewel de bereikbaarheid van basisvoorzieningen belangrijk is voor kwetsbare groepen, is het vooral de sociale, symbolische en emotionele waarde ervan die leidt tot een gedeeld gevoel van verlies.
De laatste jaren is er in de media en in de politiek meer aandacht voor rurale ontevredenheid. Het gaat dan vaak over het verdwijnen van plattelandsvoorzieningen zoals de school, winkel, huisarts, apotheek en sportclub. De afname van voorzieningen doet zich voor in zowel stedelijke als landelijke contexten over de hele wereld, maar de discussie erover verschilt. In rurale gebieden wordt de afname van voorzieningen meestal besproken binnen de context van bevolkingskrimp.
Sinds 2009 kende Nederland zogeheten krimpregio’s met bevolkingsafname, en anticipeerregio’s waar de bevolking naar verwachting zou afnemen (zie ook Geografie 2024-5). De prognoses zijn inmiddels bijgesteld en er is ook ander beleid. Toch wordt nog vaak gesproken over een negatieve of neerwaartse ‘spiraal’. De aanname is dat bevolkingskrimp leidt tot de sluiting van voorzieningen, waardoor de leefbaarheid vermindert en meer mensen het platteland verlaten. Maar zo’n causaal verband is er niet. Voorzieningen verdwijnen vanwege schaalvergroting en toegenomen mobiliteit. Demografische ontwikkelingen, zoals ontgroening, hebben wel invloed op het voorzieningenaanbod op het platteland. Van een ‘ontvolkingseffect’ is echter geen sprake. Want al verdwijnen er voorzieningen, de leefbaarheid op het platteland kan alsnog goed zijn.
De werkelijkheid is dus genuanceerder dan het discours over de neerwaartse spiraal doet geloven.
Toch is er vaak wel een angst dat de leefbaarheid vermindert en leidt de sluiting van geliefde dorpsvoorzieningen tot onrust. Het sentiment is er regelmatig een van verdriet of boosheid. Gemeenschappen met een groot sociaal kapitaal komen in actie, maar het komt ook voor dat mensen de sluiting van voorzieningen gelaten accepteren. Het leidt dus zowel tot protest als tot stille ontevredenheid en politici gaan regelmatig met dit sentiment aan de haal. Voor ruraal geografen zijn de reacties op het verlies van voorzieningen een meerdimensionale puzzel. Want waarom vinden dorpsbewoners het zo erg als voorzieningen sluiten?
Bereikbaarheid
Vaak wordt aangenomen dat de oproer over sluiting van plattelandsvoorzieningen wordt veroorzaakt door rationele argumenten, zoals een slechte bereikbaarheid van basisbehoeften. Dit is een terechte zorg, want volgens de universele rechten van de mens heeft iedereen recht op onderwijs, vers voedsel en gezondheidszorg. Ouderen, jongeren en mensen met lagere inkomens zijn kwetsbaarder voor het sluiten van basisvoorzieningen, omdat ze minder mobiel zijn. Zij voelen zich vaker afhankelijk van een voorziening, ook wel place dependence genoemd. Maar Nederland is zeer dichtbevolkt vergeleken bij veel andere landen en 95% van de huishoudens op het Nederlandse platteland beschikt over een auto. Een studie naar de verandering in de bereikbaarheid van basisvoorzieningen in Friesland toont bijvoorbeeld aan dat er weliswaar gebieden zijn waar de bereikbaarheid is afgenomen, maar dat alle voorzieningen nog binnen 7,5 km beschikbaar zijn. Toch kunnen zelfs mensen die niet afhankelijk zijn van een basisvoorziening, het wel erg vinden dat deze sluit.
Het ‘doenvermogen’ van een dorp bepaalt mede of een dorpsgemeenschap actie onderneemt tegen sluiting
Emotionele band
Neem de supermarkt in het Groningse dorp Ulrum, waar ik in 2017 een vragenlijst verspreidde onder ruim driehonderd dorpelingen, van wie bijna de helft reageerde. Waar 85% aangaf het erg te vinden dat de winkel zou sluiten, kocht slechts 72% er regelmatig iets. Bereikbaarheid was bovendien geen significante verklarende factor voor dit sentiment. De usual suspects zoals leeftijd, gender, mobiliteit, woonduur, huishoudensamenstelling, frequentie van gebruik, binding met de buurt, het te ver vinden van andere supermarkt (Leens ligt op 3 km) en de ervaring van leefbaarheid speelden stuk voor stuk geen significante rol. Wel significant verklarend waren stellingen over de sociale, emotionele en symbolische betekenis van voorzieningen. ‘Wat is een dorp nog zonder supermarkt?’ schreef een respondent. Place identity maakt dat een voorziening zoals een supermarkt onderdeel kan worden van een gedeelde identiteit. Place attachment relateert aan de emotionele band die mensen hebben met betekenisvolle plekken op basis van herinneringen en ervaringen. Zo kan ook iemand die geen kinderen meer heeft op de dorpsschool, het toch erg vinden dat deze sluit. Zelfs een supermarkt is onderhevig aan dit soort cognitieve en affectieve ‘plaatsbanden’. Want deze voorziet in meer dan alleen de primaire functie van boodschappen kopen. De Spar was ook een apotheek, ophaalpunt voor medicijnen en een informele ontmoetingsplek. En vooral dat laatste raakt een gevoelige snaar.
Levendigheid vs leefbaarheid
Voorzieningen zijn third places. Het zijn naast werk en thuis de meest belangrijke openbare plekken waar het dorpsleven zich afspeelt. Er is steeds meer aandacht voor de functie van voorzieningen als ontmoetingsplek. De sluiting van voorzieningen doet iets met de levendigheid in een dorp. Sociaal geograaf Frans Thissen heeft het over verandering van dorpsidentiteit van een autonoom dorp naar een woondorp. Dit kunnen inwoners ervaren als verlies.
Het verlies van levendigheid wordt vaak verward met (verminderde) leefbaarheid. Het laatste is afhankelijk van een reeks lokale waarden, waarvan de beschikbaarheid van voorzieningen slechts een onderdeel is. Dorpen zonder voorzieningen kunnen nog steeds als zeer leefbaar worden ervaren, omdat mensen tevreden zijn met hun woning, buurt, de veiligheid, de kosten van levensonderhoud, vervoer en de bereikbaarheid van werk en natuur. In 2021 schreef Frans Thissen op geografie.nl dat het journalistieke discours de ‘negatieve beeldvorming’ over ongenoegen op het platteland onnodig versterkt. En dat komt niet alleen door het verlies van voorzieningen. Ik ben het met hem eens. We moeten met de boodschap de negatieve spiraal niet verdiepen, want dan wordt de illusie uiteindelijk als waarheid gezien, het zogeheten illusionary truth effect. In werkelijkheid spelen vele factoren een rol in het leefbaar maken van plek, maar het belang van voorzieningen voor het gemeenschapsleven staat buiten kijf. Verdwijnt een winkel of school, dan is er minder gelegenheid elkaar informeel tegen te komen. Een autonoom dorp kan dus wel een fijne plek zijn om te wonen, maar levendig is het vaak al lang niet meer.
Rationele oplossingen als ‘we regelen wel een SRV-wagen’ zijn geen antwoord op de bezorgde reacties van dorpelingen
Schouders eronder
Onderzoek naar hoe een dorpsgemeenschap omgaat met het sluiten van voorzieningen wijst op de opeenstapeling van verlies. Als de zoveelste voorziening sluit, kan de moed uiteindelijk in de schoenen zakken. Van sommige voorzieningen wordt de sluiting teleurgesteld en gelaten geaccepteerd, bij andere voorzieningen willen inwoners wel samen de schouders eronder zetten om deze te behouden. Het verschil? Een cocktail van sociale en symbolische betekenis en doenvermogen bepaalt of een dorpsgemeenschap actie onderneemt. Naast dit vermogen in actie te komen bij tegenslagen is ook het vertrouwen dat dit nut heeft, collective efficacy, belangrijk. Als de sluiting van de sporthal in Tzummarum in 2017 wordt aangekondigd, komt de Friese dorpsgemeenschap in actie. Vrijwilligers zetten onze enquête uit onder de bewoners, waaruit blijkt dat veel van de ruim zeshonderd respondenten de sporthal graag zou behouden. Er zijn echter ook twijfels over de haalbaarheid. Uit vier focusgroepen komt naar voren dat vooral de voorzieningen met sociale waarde belangrijk zijn voor de dorpsidentiteit, levendigheid en het gevoel van opstapeling van verlies. Uiteindelijk blijkt de hal te groot en te duur om zelf te exploiteren. Wel wordt duidelijk dat iedereen vindt dat Tzummarum, dat geen dorpshuis heeft, een neutrale ontmoetingsplek nodig heeft. Een tijdje later gaat het aloude café, vroeger ‘stationskoffiehuis’ weer enkele dagen per week open als café-restaurant en dat brengt wat leven in de brouwerij voor dit Friese dorp aan de zeedijk.
Opeenstapeling van verlies
Verlies van voorzieningen kan pijn doen. Vooral als een dorp met een opstapeling van verliezen te maken heeft: voorzieningen, werkgelegenheid, jeugd die vertrekt. Maar het is ook een proces van rouw, dat begint met een aversie tegen verlies van plekken waarmee we ons emotioneel verbonden voelen, of die belangrijk zijn voor de identiteit van een dorp. Het endowment effect of de loss aversion, zoals de gedragseconomen Kahneman, Knetch en Thaler het noemen, is dus ook van toepassing op voorzieningen. We waarderen wat we hebben meer dan wat we niet hebben. Dit komt deels omdat mensen zich hechten aan plekken, maar ook vanwege een gevoel van collectief eigenaarschap over bepaalde lokale voorzieningen die een belangrijke maatschappelijke waarde hebben voor de gemeenschap. Dit soort mechanismen maakt de uitdaging goed om te gaan met de veranderpijn van het platteland nog ingewikkelder. Rationele oplossingen als ‘we regelen wel een SRV-wagen’, zullen geen bevredigend antwoord zijn op de bezorgde vraag ‘wat is een dorp zonder een supermarkt’.
Maatwerk
Het verdwijnen van lokale voorzieningen zal voor iedereen anders aanvoelen en de omgang met veranderpijn is een uitdaging waar alle betrokkenen samen uit moeten komen. De grootste opgave voor planologen, politici en beleidsmakers ligt daarom niet noodzakelijkerwijs in het rationeel herstructureren van lokale voorzieningen. Het gaat erom de innovatiekracht van het platteland te versterken en creatieve manieren te vinden om betekenisvolle plekken te behouden. Voorzieningen zijn namelijk de plekken waar het gemeenschapsleven zich afspeelt. Een valkuil is daarbij dat gemeenschappen met weinig sociaal kapitaal dieper kunnen wegzakken, omdat daar het doenvermogen ontbreekt om samen de schouders er onder te zetten. En een complexe aanvraag voor een zogeheten Regio Deal (zie Geografie 2024-5) zit er lang niet altijd in. Er is dus structureel aandacht en budget nodig voor dorpen om maatwerkoplossingen te ondersteunen. Frans Thissen pleitte ook al voor ‘maatwerk gericht op concrete initiatieven en op de groep kwetsbaren’. Daarbij moet rekening worden gehouden met de diverse plaatsbanden die verstoord kunnen worden als voorzieningen sluiten. Mensen die minder mobiel zijn, zijn sterker afhankelijk van de primaire functie van lokale basisvoorzieningen, terwijl anderen vooral de sociale en symbolische waarde van de voorziening betreuren. Het is belangrijk ook dit soort overwegingen serieus te nemen. Voordat we overgaan tot maatwerk, is het dus zaak eerst eens goed te luisteren.
BRONNEN
- Gardenier, J.D., Nanninga, M., Van Rijn, H., & Weijer, A. (2011). Leven in de leegte. Leefbaarheid in Noord-Groningen anno 2010. Onderdeel van het project Bedreigd Bestaan. CAB: Groningen.
- Christiaanse, S. (2020). Rural facility decline: A longitudinal accessibility analysis questioning the focus of Dutch depopulation-policy. Applied Geography, 121, 102251.
- Christiaanse, S., & Haartsen, T. (2017). The influence of symbolic and emotional meanings of rural facilities on reactions to closure: The case of the village supermarket. Journal of Rural Studies, 54, 326-336.
- Christiaanse, S., & Haartsen, T. (2020). Experiencing place-change: A shared sense of loss after closure of village facilities. Journal of Environmental Psychology 69: 101432.
- Christiaanse, S., Haartsen, T., & Venhorst, V. (2023). Aversion to loss of place: The endowment effect for local facilities. Journal of Environmental Psychology, 91, 102101.
- Namazi-Rad, M.R., Perez, P., Berryman, M., & Wickramasuriya, R. (2016). A semi-empirical determination of perceived liveability. BMS Bulletin de Methodologie Sociologique, 129(1), 5-24.
- Steenbekkers, A., & Vermeij, K. (2013). De dorpenmonitor. Ontwikkelingen in de leefsituatie van dorpelingen. Den Haag: Netherlands Institute for Social Research.
- Thissen, F., Loopmans, M., Strijker, D., & Haartsen, T. (2021). Guest editorial: Changing villages; what about people? Journal of Rural Studies, 87, 423-430.
- Rijnks, R. (2020). Chapter 3- Accessibility and subjective well-being. Subjective well-being in a spatial context (pp. 39-66). Doctoraalscriptie. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.
- Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2017). Weten is nog geen doen. Een realistisch perspectief op redzaamheid. Den Haag: WRR.