In het begin laat ook Prins Willem Fredrik Hendrik, de derde zoon van Koning Willem II, zich bij het (K)NAG zien. Zijn bijnaam is ‘de zeevaarder’ vanwege zijn carrière bij de marine en reizen naar Indië. Niet verwonderlijk daarom dat het NAG in 1888 het predicaat ‘Koninklijk’ kon verwerven, NAG werd KNAG.
Gelijktijdig ontstaat binnen het KNAG ook veel belangstelling voor de geografie en cartografie van Nederland en wordt een Afdeling Nederland in het leven geroepen. In 1877 wordt de secretaris van het Genootschap, aardrijkskundeleraar C.M. Kan, op voorspraak van het KNAG, als eerste hoogleraar geografie in Nederland benoemd aan de Universiteit van Amsterdam. In 1882 gaat er voor het eerst een expeditie naar de Verenigde Staten om indianenstammen te bestuderen. Het veldwerk is vooral volkenkundig en oudheidkundig van aard. Een paar jaar later gaan er ook expedities naar Afrika en de Nederlandse gebieden in Midden- en Zuid-Amerika.
Het KNAG krijgt via schenkingen en legaten van vooraanstaande leden en sympathisanten de beschikking over grote en belangrijke collecties boeken, kaarten, globes, foto’s, kunst en dergelijke. De schenkingen gaan door tot de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog, waarna er alleen nog sporadische sprake is van schenkingen en legaten aan het KNAG. Vanaf 1879 brengt het KNAG haar boeken- en kaartenverzameling onder bij de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam. De kaartencollectie vormt, samen met de eigen verzameling kaarten van de UB, één van de belangrijkste in zijn soort in de wereld. De artefacten van expedities gaan naar diverse musea in binnen- en buitenland. In Nederland met name naar het Koninklijk Instituut voor de Tropen en de Artisbibliotheek in Amsterdam en het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde in Leiden. Het archief van het genootschap heeft veel omzwervingen gekend en werd in 1980 ondergebracht bij het Rijksarchief in Utrecht, thans Het Utrechts Archief.
In de eerste decennia van de twintigste eeuw stuurt het KNAG nog vele expedities uit, het is voor het genootschap een duidelijke bloeiperiode.
Vanaf 1909 wordt het Tijdschrift voor Economische Geografie (TEG) uitgegeven door een, na een bestuursconflict, nieuw opgerichte Vereniging voor Economische Geografie. In 1923 volgt het Tijdschrift voor het Onderwijs in de Aardrijkskunde.
Rond de Eerste Wereldoorlog organiseert het KNAG goedbezochte cartografische tentoonstellingen in het Stedelijk Museum van Amsterdam. In 1924 sluit het KNAG zich aan bij de International Geographical Union (IGU) en in 1938 organiseert het genootschap het 15e wereldcongres van de IGU in Amsterdam. Tijdens de Tweede Wereldoorlog blijft het KNAG haar activiteiten zo goed mogelijk voortzetten, maar op bescheiden schaal.
De tweede periode van het KNAG (1945-1966)
Deze, voor het genootschap turbulente, periode vormt de overgang tussen het tijdperk gedomineerd door de expedities en het moderne KNAG als belangenbehartiger voor de aardrijkskunde en de geografie en dienstverlener aan de leden, geografen en geografisch geïnteresseerden.
Na de Tweede Wereldoorlog hervat het KNAG zijn activiteiten, inclusief het organiseren van expedities, uiteindelijk komt het KNAG uit op 42 expedities die ze uitzond of waar ze nauw bij betrokken was.
Na de oorlog worden er ook pogingen gedaan om een eigen gebouw te realiseren. Dat lukt niet en het KNAG trekt weer in bij het Koloniaal Instituut in Amsterdam, net als voor de oorlog.
Naast het KNAG ontstaat de Geografische Vereniging, gericht op het onderwijs en de sociale geografie van Nederland. In samenhang daarmee wordt ook het Geografisch Tijdschrift opgericht, naast het TAG en het herdoopte TESG (Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie). De Nederlandse geografische wereld valt uiteen. Als reactie gaat het KNAG in zijn tijdschrift meer aandacht besteden aan de sociale geografie en planologie van Nederland.
In 1958 wordt een aparte Kartografische Sectie opgericht, die later overging in de zelfstandige Nederlandse Vereniging voor Kartografie. Pas in 1967 wordt de eenheid van de geografie en de geografen in Nederland hersteld. Het KNAG wordt weer het thuis voor alle geografen en er komen twee nieuwe tijdschriften: het Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie, en het Geografisch Tijdschrift. Het TESG gaat zich steeds meer profileren als Engelstalig internationaal wetenschappelijk tijdschrift en werd als ‘KNAG-journal’ ondergebracht bij uitgeverij Wiley. Het GT richtte zich op het onderwijs en op Nederland.
De derde periode van het KNAG (1966-2014)
Nadat het KNAG weer de enige beroepsvereniging van geografen was geworden en de tijden veranderden was heroriëntatie geboden en zette het genootschap in op een aantal prioriteiten. Ook werd het bureau aangepast aan de nieuwe tijd en ging het veel slagvaardiger opereren. In 1980 verhuisde het KNAG bureau dan toch naar een eigen pand aan de Weteringschans in Amsterdam. De lasten daarvan werden al gauw te zwaar en in 1990 werd de overstap gemaakt naar de Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen van de Universiteit Utrecht. In 2010 ging het bureau naar de Utrechtse binnenstad, eerst naar de Ganzenmarkt en eind 2012 naar de Kromme Nieuwe Gracht.
Bij de heroriëntatie werd in de eerste plaats gekozen voor een veel krachtiger ondersteuning van het schoolvak en de docenten aardrijkskunde. De banden met het ministerie werden aangehaald en het KNAG kreeg, mede via een goed functionerende Afdeling Onderwijs, het voortouw bij het opstellen van eindtermen en examenprogramma’s. De ondersteuning van docenten bij de examens is een andere dienstverlening van het KNAG. Ook was het genootschap vanaf 1994 betrokken bij de Aardrijkskunde Olympiade via de Stichting Aardrijkskunde Olympiade Nederland. Sinds 2006 is er de jaarlijkse Geoweek, waar leerlingen kennis kunnen maken met de beroepspraktijk. De grootste onderwijsmanifestatie van het KNAG is de Onderwijsdag met lezingen, werkgroepen, excursies en een grote informatiemarkt. Deze dag is zeer succesvol geworden, in 2014 waren er bijna duizend bezoekers toen de Onderwijsdag in de Schouwburg van Almere werd gehouden. In 2001 is de bijzondere leerstoel Onderwijsgeografie door het KNAG ingesteld. De KNAG-hoogleraar is het boegbeeld van het vak en een belangrijke stimulator van vernieuwingen.
De ongeveer 3000 KNAG-leden vallen in drie hoofdgroepen uiteen. De onderwijsgeografen vormen de verreweg grootste en binnen het KNAG meest actieve groep. De academische geografen zijn vaak sterk gespecialiseerd en steunen vooral ook op wereldwijde thematische academische commissies en bijeenkomsten. De praktijkgeografen vormen een heterogene groep leden, werkzaam in veel beroepen bij allerlei werkgevers, vaak met eigen beroepsverenigingen. Het KNAG probeert als intermediair op te treden tussen de verschillende bloedgroepen, maar dat gaat moeizaam. In 1977 vonden voor het eerst, naar Duits voorbeeld, Geografendagen plaats. Na 12 bijeenkomsten werd het initiatief in 2006 weer beëindigd. Specialistische bijeenkomsten bleken toch aantrekkelijker dan generieke. Recentelijk is getracht met thematische GeoActueel bijeenkomsten praktijkgeografen meer bij het KNAG te betrekken, maar ook deze aanpak bleek weinig succesvol.
Wel heeft het KNAG de afgelopen decennia een aantal grote manifestaties tot stand gebracht die behoorlijke aantallen bezoekers trokken. Ze werden door speciale commissies georganiseerd. Er waren twee internationale congressen: het IGU wereldcongres in Den Haag in 1996 en het EUGEO congres voor Europese geografen in 2007 in Amsterdam. In 2003, bij het 130-jarig bestaan van het KNAG was er een lustrumconferentie over Lowlands in Europe en een tentoonstelling en boek over de KNAG-expedities. Praktijkgeografen kwamen ook af op bijeenkomsten over de Markerwaard, de Nederlandse Kust, Regionale Ontwikkeling, Luchthavens, de Strijd om de Ruimte en Waarden in Ruimte. Ook het 140-jarig bestaan werd gevierd, dit keer met een bijeenkomst in Utrecht en een speciaal jubileumnummer van Geografie getiteld: KNAG in meerstromenland.
Het KNAG was ook betrokken bij de prestigieuze serie historische atlassen die uitgeverij Asia Maior/Atlas Maior produceerde. Het gaat onder andere om de Grote Atlassen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie en de West-Indische Compagnie en de Grote Atlas van Nederland 1930-1950. Bij de uitgave van de Atlas der Neederlanden, die in 2013 verscheen, werd een tentoonstelling in Amsterdam ingericht, waar het KNAG bij betrokken was. In 2010 verscheen bij Hes & De Graaf het volumineuze boek Dienstbare Kaarten, dat handelt over de kaarten die verschenen in het tijdschrift van het KNAG, maar ook over de geschiedenis van het genootschap. Paul van den Brink, op dat moment archivaris van het KNAG, is de auteur.
De meeste, maar niet alle, disciplinaire afdelingen, die het KNAG kende en ook de regionale kringen zijn niet of nauwelijks meer actief. Dat geldt zeker niet voor de tijdschriften. Het TESG en Geografie zijn in goede gezondheid en zetten de KNAG publicatietraditie voort. Sinds 1966 zijn het Geografisch Tijdschrift, Agora, De Nieuwe Geografenkrant, Geografie Educatief en KNAG-nieuws allemaal min of meer opgegaan in het sinds 1992 verschijnende Geografie. En natuurlijk in de websites en sociale media publicaties die het KNAG de afgelopen decennia is gaan inrichten.
Wat wel ophield was de reeks Nederlandse Geografische Studies (NGS). Tussen 1985 en 2015 verschenen er bijna 400 boeken met resultaten van Nederlands geografisch onderzoek, veelal proefschriften, in een uniforme opmaak. De onder auspiciën van het KNAG samenwerkende instituten gingen elk weer hun eigen weg.
Het KNAG is met trots ‘koninklijk’ en onderhoudt goede relaties met het koningshuis, waar veel interesse is voor de geografie en cartografie. In 2012 werd het predicaat koninklijk weer voor 25 jaar verlengd. Ook uit dank daarvoor werd op 12 maart 2013 aan de, toen nog net, Prins Willem Alexander de complete set atlassen van Asia Maior/Atlas Maior van de Oost- en West-Indische Compagnieën aangeboden op Paleis Noordeinde in Den Haag.
Henk Ottens, januari 2015 [bijgewerkt in januari 2023]