Aardrijkskunde en digitale geletterdheid

13 februari 2024
Auteurs:
Mathijs Booden
Universiteit van Amsterdam
Tjerk Destombes
Docent AK en docentenopleider AK
Dit artikel is verschenen in: geografie 2024 | 2
Basisvaardigheden bij AK
onderwijs
Kennis

Hoe integreer je basisvaardigheden in het vak aardrijkskunde? In deze serie presenteren we voorbeelden uit de praktijk.

Nullschool Earth-animatie met de storm Jocelyn die Nederland trof op 23-24 januari jl.

Als je ziet hoeveel tijd leerlingen digitaal doorbrengen, kun je je afvragen wat je daar als leraar nog aan toe te voegen hebt. Maar digital natives zijn een mythe: jongere generaties blijken niet aantoonbaar digitaal kundiger dan oudere. Juist die combinatie (niet bijzonder kundig, wel veelvuldig blootgesteld) maakt het superbelangrijk aan digitale geletterdheid te werken. Dat kan ook bij aardrijkskunde.

Wat het precies betekent om digitaal geletterd te zijn, daarover verschillen de meningen. SLO hanteert als definitie: weten wat digitale technologie is en hoe je ermee werkt, en kennis hebben van de risico’s en er kritisch mee omgaan. Dit is een brede opvatting, die gaat van weten hoe je een bestandje opslaat en later weer terugvindt, tot het beoordelen van de kwaliteit van bronnen, en inzicht in de verdienmodellen van bedrijven als Meta en Google. In de aardrijkskundeles is dit soort digitale geletterdheid net als bij andere vakken te behandelen als onderdeel van de lesstof en via verwerkingsopdrachten. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld een aardrijkskundig werkstuk maken, daarbij bronnenonderzoek doen en opschrijven waarom bepaalde bronnen meer of minder betrouwbaar zijn en verschillende versies van hun werk bijhouden in aparte bestanden. 

Geografische digitale geletterdheid

Bij aardrijkskunde gaat het daarnaast ook specifiek om geografische informatie: weten wat ruimtelijke informatie is, hoe je die verzamelt, verwerkt en presenteert. Dit soort ‘geografische digitale geletterdheid’ speelt een rol in de vaardighedendomeinen van de examenprogramma’s voor de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Zo moeten vmbo-examenkandidaten informatie kunnen aflezen van digitale kaarten en bronnen. Havisten en vwo’ers moeten daarnaast kunnen werken met ‘eenvoudige’ GIS-software; denk aan EduGIS en ArcGIS Online. En ze moeten met gps-applicaties data kunnen verzamelen; denk aan een app op de smartphone, zoals Survey123

Over geografische digitale geletterdheid is niets vastgelegd in de kerndoelen voor de onderbouw, of uitgewerkt in de handreiking van SLO. Toch werken veel docenten in de onder- en bovenbouw wel degelijk met digitale geografische informatie – zowel bij de instructie als bij verwerking door leerlingen. Denk bij instructie bijvoorbeeld aan het gebruik van een virtuele globe, zoals de Nullschool Earth-animatie voor weersverschijnselen, web-GIS-toepassingen met een specifiek doel, zoals Global Forest Watch (ontbossing) en Marine Traffic (scheepvaart) om concreet te laten zien hoe een ruimtelijk verschijnsel precies verdeeld is. Leerlingen kunnen zulke sites ook zelf gebruiken bij verwerkingsopdrachten of aan de slag gaan met het lesmateriaal bij EduGIS. Google Maps spreekt min of meer voor zich en de story maps die met ArcGIS Online samengesteld kunnen worden, bieden ook enorm veel instructie- en verwerkingsmateriaal, deels ontwikkeld door Nederlandse docenten. 

Over digitale geletterdheid is niets vastgelegd in de kerndoelen van de onderbouw

Veel leerlingen laten aardrijkskunde vallen bij de profielkeuze. Als we geografische digitale geletterdheid van belang vinden, is het dus zaak daar in de eerste twee of drie jaar van het vo aan te werken, net als aan digitale geletterdheid in algemene zin. Hieronder volgen drie werkvormen waarmee dat kan. Hopelijk inspireert het docenten om er vaker bewust mee aan de slag te gaan. 

Global Forest Watch-animatie waarop ontbossing in Brazilië heel duidelijk te zien is (22 januari 2024).

Maak zelf een infographic

In het internationale onderwijs, het International Baccalaureate (IB), wordt bij het examen voor Geography verwacht dat leerlingen een infographic kritisch kunnen analyseren of evalueren. Bijvoorbeeld aan de hand van criteria als: welke bronnen worden er gebruikt, worden deze weergegeven, zijn er visuele aspecten die de nadruk op iets leggen, worden bepaalde groepen, landen of gebieden overgeslagen of juist extra benadrukt (inclusiviteit), zijn de data gekoppeld aan bepaalde jaren of hoeveelheden waardoor deze selectief worden? Ze kunnen ook kijken naar visuele aspecten als: kleurgebruik om bepaalde informatie eruit te laten springen of te vergelijken, grotere of kleinere letters/cijfers om het belang te onderstrepen van bepaalde informatie.  
Deze vaardigheid heeft al veel raakvlakken met wat je (digitale) geletterdheid kunt noemen. Want als leerlingen goed opletten wie, met welk doel en vanuit welke bronnen zo’n infographic samenstelt, én zij zelf een infographic maken, leren ze hoe je informatiebronnen selecteert en verwerkt, maar ook hoe je die naar je hand kunt zetten. En ze leren naast selecteren en kritisch evalueren van informatie ook dat het visueel aantrekkelijk presenteren van informatie direct invloed heeft op de boodschap die je overbrengt. 

Maar wat is een infographic eigenlijk? In de basis is het een manier om complexe informatie visueel te presenteren, zodat je het ‘verhaal’ van die informatie in één oogopslag begrijpt. Door data te visualiseren kun je makkelijker herkennen, vergelijken en zo analyseren hoe de stukken informatie onderling relateren. Er zijn diverse tools voorhanden om in een handomdraai plaatjes, grafieken en kaarten te maken en aan elkaar te koppelen in een aantrekkelijk template. Piktochart, Canva en Infogram zijn enkele van de bekendste (en grootste) in hun soort. Om toegang te hebben tot alle opties moet je betalen, maar een basic infographic kun je al creëren door een account aan te maken (en dus je emailadres achter te laten, dat wel). 
Concreet kan zo’n opdracht er dan zo uitzien: ‘Maak een infographic over de impact van klimaatverandering op een bepaald land.’ Nu volgen een hoop keuzes: wat is de storyline, het verhaal dat ik wil overbrengen? Waar vind ik geschikte informatie die om te zetten is in een grafiek, waar vind ik een kaart en andere graphics? Hoe selecteer ik de meest relevante informatie? 
In dit proces maken leerlingen keuzes die van invloed zijn op de uiteindelijke visuele representatie van de informatie. Door leerlingen te laten stilstaan bij deze keuzes, maak je inzichtelijk dat visuele informatie altijd het resultaat is van keuzes door de maker. En dat het aan jou als kijker is om deze informatie kritisch te aanschouwen en niet klakkeloos voor waarheid aan te nemen. Behalve als het exact jouw/de waarheid is natuurlijk.

Voorspel trends en beoordeel data in Gapminder

De webapplicatie Gapminder is al meer dan vijftien jaar een uitstekende manier om kwantitatief te laten zien hoe landen ervoor staan ten opzichte van elkaar. Gapminder is vooral bekend vanwege de geanimeerde bubble charts die wijlen Hans Rosling inzette bij TED-conferenties om zijn publiek bij te spijkeren over internationale trends. Maar wat Gapminder écht sterk maakt, is dat het een grafiek én een kaart is. In de bubbelgrafieken staat de kleur standaard voor het werelddeel, maar onder de bubbelgrafiek staat het knopje maps en als je daarop klikt, verandert de grafiek in een kaart. De kleur kun je dan (rechtsboven) instellen op iets anders dan world regions, bijvoorbeeld babies per woman, om de ruimtelijke verdeling van een indicator inzichtelijk te maken. 

Dat is handig voor de presentatie, maar wat kunnen leerlingen ermee? Een leerzame opdracht is: voorspellen wat er gebeurt met bepaalde indicatoren als een land zich ontwikkelt. Over wat ontwikkeling is, kun je natuurlijk twisten, maar het inkomen per hoofd hangt er in elk geval mee samen. Geef leerlingen een aantal indicatoren, zoals vruchtbaarheid, het percentage van de beroepsbevolking dat in een bepaalde economische sector werkt, het aantal inwoners dat in het buitenland is gaan wonen. Laat ze dan steeds voor twee indicatoren voorspellen (beredeneren) wat het verband zal zijn. Positief, negatief? Eerst stijgend en dan dalend (denk aan de industriële sector)? Een asymptotisch of exponentieel verband of helemaal geen verband? En waarom juist dat verband? Laat leerlingen dan de twee indicatoren tegen elkaar uitzetten in de bubbelgrafiek en laat ze beschrijven in hoeverre hun voorspelling klopte. Zo nee, is er een ander verband? Zo ja, zijn er ook uitzonderingen en waarom (vaak kleine landen of landen met veel olie)? 

Vervolgens kun je als docent een aantal bevindingen van de klas digitaal bespreken. Vraag bijvoorbeeld wie er een negatief verband heeft ontdekt en tussen welke indicatoren. Op een smartboard kun je deze verbanden snel aan de hele klas laten zien en switchen naar de kaartweergave: wat is nu de ruimtelijke verdeling van wat er in de grafieken staat en hoe kun je uit twee kaarten ook dat verband aflezen?

Verzamel ruimtelijke informatie en presenteer die in een story map

Leerlingen werken waarschijnlijk vaker dan ze denken met digitale ruimtelijke informatie, bijvoorbeeld via Google Maps om de weg te vinden, of via de app van een flitsbezorger. Zelf ruimtelijke informatie verzamelen en presenteren is een manier om door te krijgen wat voor gegevens en bewerkingen er achter zo’n app schuilgaan. Een van de opties om dat te doen, biedt ESRI binnen de ArcGIS Online-omgeving gratis in licentie aan scholen en lerarenopleidingen. Dat werkt in twee stappen: eerst verzamel je ruimtelijke gegevens met Survey123 en vervolgens presenteer je de gegevens met ArcGIS Online in een story map.

In Survey 123 kun je een digitaal formuliertje maken waarin vragen beantwoord kunnen worden. Het cruciale element is Geopoint, waar de invuller kan aanwijzen over welke locatie het gaat. Het hoeft niet per se de plek te zijn waar de invuller op dat moment staat met zijn/haar smartphone, maar dat is natuurlijk wel het leukst. Maak een formulier over bijvoorbeeld de leefbaarheid van een buurt, met scores voor overzichtelijkheid, onderhoud enzovoorts en laat leerlingen op verschillende plekken rond de school of in de eigen wijk het formulier invullen. Ze kunnen er ook een foto van de plek bij uploaden. Elke keer dat het formulier ingevuld wordt, inclusief locatie, worden de gegevens opgeslagen in ArcGIS Online. 

Stap twee is de verwerking. Terug op school kunnen leerlingen de gegevens die zij en hun klasgenoten hebben ingevuld, oproepen. Dit worden stippen op een kaart van de eigen leefomgeving. De stippen kun je op allerlei manieren presenteren: groter of kleiner, in kleuren en vormen. Je kunt er ook een heat map van maken. Welke manieren kun je vinden om te laten zien hoe het zit met de leefbaarheid in de omgeving? Op welke plekken is het met de leefbaarheid nog niet best gesteld? Wat kenmerkt die plekken, zijn ze bijvoorbeeld geconcentreerd in bepaalde wijken of in de nabijheid van bepaalde ruimtelijke elementen? Zulke analyses en interpretaties kunnen leerlingen vervolgens aangeven in een story map. Daarin kun je een kaart combineren met tekst, annotaties, kortom alles wat ‘het publiek’ helpt te begrijpen wat de kaart laat zien. 

Leerlingen leren zo werken met ruimtelijke gegevens én ze worden zich bewust hoe makkelijk er allerlei informatie over ze wordt bijgehouden: bijvoorbeeld waar je geweest bent op welke momenten en wie daar nog meer waren. 

Marine Traffic-animatie die het belang van de Rode Zee-corridor inzichtelijk maakt (22 januari 2024).