De gelukkige stad

19 november 2021
Auteurs:
Henk Donkers
Geograaf, aardrijkskundeleraar, wetenschappelijk medewerker, docent geografie/planologie/milieu en wetenschapsjournalistiek, wetenschapsjournalist
Dit artikel is verschenen in: geografie november/december 2021
Serie: Naar humane steden
Opinie
FOTO: ANGELO GIORDANO/PIXABAY
Het Planadepark in Helsinki, Finland. Nummer 1 op de ranglijst van gelukkige steden. Bron: World Happiness Report 2019

In hun pursuit of happiness trekken mensen wereldwijd massaal naar steden. Hoe gelukkig zijn ze daar? En wat kunnen steden doen om mensen gelukkiger te maken? Kunnen zij ‘sturen op geluk’?

Mensen willen gelukkig worden, maar hoe? Sinds het verschijnen van de Wealth of Nations van de Schotse econoom/filosoof Adam Smith in 1776 is economische groei daarvoor de belangrijkste strategie. Het heeft de wereld veel materiële welvaart en hoge gemiddelde inkomens opgeleverd. Groei van het bruto nationaal product (bnp) werd dé maatstaf voor ontwikkeling en leidde tot minder honger, een betere gezondheid, betere huisvesting, minder kindersterfte, een langere levensverwachting en nog veel meer zaken die onmiskenbaar bijgedragen hebben aan meer geluk. Omdat (grote) steden de powerhouses van de wereldeconomie zijn, trekken veel mensen naar de stad. Inmiddels woont meer dan 56% van de wereldbevolking in steden. Ze genereren 80% van het bnp dankzij de efficiëntie arbeidsdeling, agglomeratievoordelen en innovatief vermogen.

De welvaart is echter ongelijk verdeeld tussen en binnen landen. Veel mensen profiteren niet van de toegenomen welvaart. Ook is in veel rijke landen het gemiddeld inkomen wel flink gestegen, maar zijn de mensen niet gelukkiger geworden of zelfs ongelukkiger. Het verband tussen welvaart en geluk is afgezwakt of zelfs verbroken. Nog meer economische groei leidt niet langer automatisch tot meer geluk. Wereldwijd is er daarom steeds meer aandacht voor het geluk en welbevinden van mensen. Overheden, van gemeenten tot de Verenigde Naties, willen ‘sturen op geluk’. Welke rol spelen steden daarin?

Meten van geluk

Sinds 2012 brengen de VN jaarlijks het World Happiness Report (WHR) uit. Dat meet en analyseert het geluk van mensen wereldwijd. In 2019 bevatte het rapport ook een Happy Cities Agenda en in 2020 voor het eerst een ranglijst van steden. The Economist publiceert jaarlijks de Global Liveability Index, die landen en steden rangschikt op basis van objectieve gegevens over zaken als gezondheidszorg, cultuur en misdaad. Het World Happiness Report stelt juist de subjectieve beleving centraal en sluit aan bij de Cantril-ladder (figuur 1), in 1965 ontwikkeld door de Amerikaanse psycholoog Hadley Cantril. Hij vroeg mensen zich een ladder voor te stellen met tien treden. De onderste stelt het slechtst mogelijke leven voor, de bovenste het best mogelijke. Vervolgens vroeg hij: ‘Op welke trede denk je op dit moment te staan?’ Deze ene vraag blijkt op een simpele, maar heel betrouwbare manier geluk te kunnen meten. Hij correleert in hoge mate met tal van andere indicatoren voor welzijn en leefbaarheid. Steden waarin mensen gelukkig zijn, moeten dus wel humane steden zijn.

BEELD: BAREND KÖBBEN/GEOGRAFIE
Figuur 1: Cantril-ladder over de kwaliteit van leven

Ranking landen en steden

In het World Happiness Report van 2020 zijn 153 landen en 186 steden gerangschikt op basis van de gemiddelde scores op de Cantril-ladder in 2017-2019. Op de gelukkige-landenlijst is Finland koploper met een score van 7,8, gevolgd door Denemarken (7,6) en Zwitserland (7,5). Nederland staat 6e (7,4). Alle Scandinavische landen staan in de top-10, het enige niet-westerse land in de top-20 is Costa Rica (15e). Hekkensluiter is Afghanistan (score 2,5). In de staart verder veel Afrikaanse landen.

In de lijst van gelukkigste steden domineert opnieuw Scandinavië met Helsinki op 1, Aarhus op 2, gevolgd door Kopenhagen (5), Bergen (6), Oslo (7) en Stockholm (9). In de top-20 verder veel steden uit Nieuw-Zeeland en Australië, met Wellington op 3 en Brisbane, Melbourne, Perth, Auckland, Christchurch en Sydney. Onderaan bungelen Kabul, Sanaa, Gaza, Port-au-Prince en Juba.

Scandinavische landen en steden doen het volgens het WHR 2020 zo goed door de kwaliteit van hun instituties. Er is weinig corruptie, de democratie functioneert goed – mede dankzij een vrije pers, goed onderwijs en een sterke civic society – mensen ervaren veel autonomie en vrijheid, hebben vertrouwen in de verzorgingsstaat en in elkaar. De veronderstelling dat een kleine, homogene bevolking een belangrijke positieve rol speelt, blijkt niet te kloppen.

Nederland: stad en platteland

Volgens het WHR 2020 waarderen stedelingen in Nederland hun kwaliteit van leven gemiddeld met het rapportcijfer 7,3. Dat is significant lager dan plattelandsbewoners, die hun kwaliteit van leven gemiddeld beoordelen met een 7,7. De Atlas van gemeenten uit 2017  bevat een kaart met het gelukspercentage per gemeente, aanklikbaar in de online versie. Hellendoorn in Overijssel blijkt de gelukkigste gemeente te zijn (94,4% van de inwoners geeft een 7 of hoger), Rotterdam en Amsterdam scoren het minst, al voelen ook daar respectievelijk 81,6% en 81,9% zich gelukkig.

BEELD: BAREND KÖBBEN/GEOGRAFIE
Figuur 2: Verband tussen economische ontwikkeling, geluk en verstedelijking (arme en rijke landen)
Verschil met minder ontwikkelde landen

Dat grote steden (beperkt) slechter scoren op geluk dan het platteland en kleine steden, geldt alleen voor rijke landen. In minder ontwikkelde landen is het omgekeerd: daar voelen inwoners in grote steden zich veel gelukkiger dan die op het platteland en in kleine steden (figuur 2).  

Het verschil tussen stad en platteland in Nederland wordt in de Atlas van gemeenten toegeschreven aan het sterkere gemeenschapsgevoel en de beschikbaarheid van betaalbare huisvesting. In grote steden wonen bovendien disproportioneel veel mensen uit groepen die gemiddeld minder gelukkig zijn: alleenstaanden, armen, werklozen en migranten.

FOTO: HANS VAN RHOON/HOLLANDSE HOOGTE/ANP
De inwoners van Rotterdam zijn gemiddeld de minst gelukkige van Nederland. Op de foto: schoolkinderen lopen langs een hoop afval in de (probleem)wijk Carnisse in Rotterdam-Zuid.

Hoewel geluk volgens ‘geluksonderzoekers’  als Sonja Lyubomirsky en Ruut Veenhoven voor 40 tot 50% bepaald wordt door genetische aanleg en karakter, noemt Veenhoven drie niveaus waarop overheden het geluk van mensen kunnen bevorderen.

Op microniveau: levensvaardigheden van individuen versterken. Vooral mensen die een 6 of lager scoren op de Cantril-ladder zijn ermee geholpen. Te denken valt daarbij aan welzijnswerk, (psychologische) hulp/trainingen en voorlichting.

Op mesoniveau: verbeteren van de leefbaarheid van omgevingen waarin mensen veel tijd doorbrengen zoals huizen, scholen en werk.

Op macroniveau: verbeteren van de kwaliteit van de samenleving als geheel zoals het functioneren van de overheid, versterking van de directe democratie en bescherming van vrijheid, vooral van de persoonlijke levenssfeer.

Ze zijn bijvoorbeeld terug te vinden in de speerpunten die de gemeente Schagen selecteerde (zie kader Schagen).

Schagen: doelbewust ‘sturen op geluk’

Lokale overheden proberen specifiek te sturen op geluk. Voorbeelden zijn Bristol, Santa Monica,  Vilnius en Seoul, en in Nederland Eindhoven, Emmen, Almelo, Roerdalen en – het meest expliciet – Schagen.

Samen met de Erasmus Universiteit in Rotterdam heeft de Noord-Hollandse gemeente Schagen in 2017 twaalf speerpunten aangewezen om het geluk van haar inwoners te bevorderen:

  • toename zinvol werk;
  • versterken verbondenheid in de buurt;
  • verbeteren (betekenisvol) contact met anderen c.q. verminderen eenzaamheid;
  • verhogen vertrouwen in de gemeente;
  • aanleggen/faciliteren/verbeteren sportvoorzieningen;
  • versterken trots op woonplaats;
  • verbeteren tevredenheid met relaties;
  • faciliteren/stimuleren deelname aan maatschappelijk leven;
  • verbeteren sociaal vangnet;
  • verhogen kwaliteit openbare ruimte;
  • faciliteren buurtgericht samenwerken;
  • verbeteren relatie inwoner-gemeente.

Toegang tot de stad

In het rapport Toegang tot de stad (2020) signaleert de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (RLI) dat de mogelijkheden van burgers om deel te nemen aan de stedelijke samenleving onder druk staan. Dit komt doordat de toegang tot wonen, vervoer en publieke voorzieningen is verminderd. Wonen in de stad is voor veel huurders en kopers te duur geworden, publieke voorzieningen zijn verschraald en veel mensen hebben problemen met verplaatsingen (vervoersarmoede). Dat geldt voor de traditioneel kwetsbaren maar ook voor middeninkomens, flexwerkers en zzp’ers. Oorzaken zijn een terugtredende overheid, bezuinigingen, nadruk op efficiency, sterke prijsstijgingen, inkomensonzekerheid (toename flexwerk), overschatting van de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van burgers en onderschatting van de complexiteit van beleid. In het beleid wordt volgens de RLI te veel uitgegaan van de gemiddelde burgers en te weinig van de individuele mogelijkheden en beperkingen. De toeslagenaffaire was daarvan een pijnlijk voorbeeld.

Om ervoor te zorgen dat individuele burgers weer volop toegang krijgen tot wonen, voorzieningen en vervoer bepleit de raad de zogeheten capabilities-benadering: de overheid zorgt voor resources en creëert omstandigheden (conversiefactoren) waardoor mensen de resources optimaal kunnen gebruiken. Hoe kunnen steden deze benadering toepassen in hun omgevingsbeleid om mensen gelukkiger te maken?

Toegang tot wonen

Een woning is een belangrijke sleutel tot deelname aan de stedelijke samenleving en geluk. Hij biedt naast onderdak een plek om te werken, je terug te trekken, mensen te ontvangen en een uitvalsbasis voor activiteiten. De toegang tot wonen staat echter onder druk. Er is een structureel tekort aan zowel huur- als koopwoningen en de doorstroming in beide sectoren hapert. Door aanscherping van inkomensnormen zijn veel huishoudens aangewezen op de commerciële huursector, waar de prijzen flink stijgen door de schaarste. Ze kunnen geen huis kopen door de torenhoge prijzen (concurrentie van particuliere verhuurders), strengere hypotheekeisen en onzekere inkomens (flexwerkers en zzp’ers), tenzij vermogende ouders bijspringen (‘jubelton’). Ook de geschiktheid van de huisvesting is een knelpunt. Zo wonen veel 50-plussers ruim en goedkoop, maar hebben ze geen aantrekkelijke alternatieven. Lagere inkomens kunnen terecht in de sociale huursector, maar die krimpt eveneens (onder andere door de verhuurdersheffing die zwaar drukt op het budget van woningcorporaties). Ook arbeidsmigranten, gescheiden ouders en statushouders zijn op sociale huur aangewezen. Corporatiewoningen zijn bovendien vaak geconcentreerd in minder aantrekkelijke buurten met een oververtegenwoordiging van kwetsbare bewoners. Kortom, er zijn meer betaalbare en geschikte woningen nodig (resource) en regelingen (conversie) die bijvoorbeel
 

Een woning is een belangrijke sleutel tot deelname aan de stedelijke samenleving en geluk

Participatie

Een krachtige conversiefactor is participatie: geef betrokkenen invloed op het ontwerp en het gebruik van gebouwen en hun leefomgeving. Actieve betrokkenheid versterkt de geluksbeleving. Laat bijvoorbeeld burgers meedenken en meebeslissen over hoe hun wijk van het gas af kan of hoe een straat of plein moet worden ingericht. Laat hen mede-eigenaar worden van het beleid. Geef ook volop ruimte aan eigen initiatieven van bewoners om wijken socialer of kindvriendelijker te maken. Van participatie worden mensen gelukkiger. In 1969 ontwikkelde Sherry Arnstein de participatieladder, die inmiddels veel gebruikt wordt. Echte participatie gaat (veel) verder dan burgers informeren, consulteren of inspraak geven. Arnsteinj noemt dat ‘nepparticipatie’. Van échte participatie is volgens haar pas sprake als burgers partners worden, en (mede)beslissingsmacht en controle krijgen. Participatie vergroot het gemeenschapsgevoel, de sociale cohesie, de onderlinge contacten, het gevoel van autonomie en het (geschonden) vertrouwen in de overheid (zie ook het artikel over Uitdaagrecht.

FOTO: AMSTERDAM ZUIDAS/FLICKR (CC)
Van participatie worden mensen gelukkiger. Hier in Amsterdam, maart 2021.

Toegang tot voorzieningen

Goede publieke voorzieningen dragen bij aan het geluk van stadsbewoners. Straten, pleinen, parken, buurthuizen, speeltuinen, bibliotheken en buurtwinkels zijn plekken waar mensen elkaar (toevallig) ontmoeten en informatie uitwisselen. Ze staan echter onder druk door schaalvergroting, bezuinigingen, vercommercialisering, behoefte aan bouwlocaties (inbreiding) en privatisering van de openbare ruimte. Plekken waar de welvarende burger zich thuis voelt, krijgen de overhand. Dat gaat ten koste van het domein van andere stadsbewoners (‘uitsortering’). Een voorbeeld zijn de terrassen op pleinen en straten. ‘Voor wie geen vier euro voor een cappuccino wil betalen is steeds minder plek’, aldus sociaal geograaf Floor Milikovski in haar boek Van wie is de stad: de strijd om Amsterdam. Scholen en sportvelden zijn uit wijken verplaatst en huisartsenpraktijken opgegaan in gezondheidscentra. Belangrijk is dat er een fijnmazige infrastructuur van publieke voorzieningen bestaat die toegankelijk is voor allerlei bevolkingsgroepen. Burgerinitiatieven en burgerparticipatie (conversie) kunnen daarin een belangrijke rol in spelen.

Tegengaan vervoersarmoede

In veel steden drukt de auto een stempel op het ruimtegebruik en zijn veel voorzieningen, werklocaties en ook familie en vrienden vooral per auto goed bereikbaar. Wie niet over een auto beschikt, heeft pech en lijdt aan vervoersarmoede, zeker als er geen of ontoereikend openbaar vervoer is (zie Geografie oktober 2013). Beperking van de ruimte voor auto’s en het gebruik ervan, en bevordering van openbaar vervoer en fietsgebruik kunnen vervoersarmoede tegengaan. Een stad als Parijs doet dat (zie Geografie mei 2021). Charles Montgomery, auteur van Happy Cities besteedt er veel aandacht aan. De inwoners van Amerikaanse suburbs zijn steeds ongelukkiger geworden doordat ze te lang in de auto zitten om bij werk, voorzieningen, familie en vrienden te komen, en dat ook nog op drukke, overvolle wegen. Met hartklachten, hersenaandoeningen, obesitas en veel verkeersongelukken (met relatief veel kinderen als slachtoffer) als gevolg.

Basisinkomen

De beperkte toegang tot wonen, voorzieningen en vervoer is voor een deel een gevolg van gebrek aan geld of het onvermogen er goed mee om te gaan. Een leefbaar inkomen voor iedereen zou daarom hoge prioriteit moeten krijgen. Liefst met zinvol (eventueel gesubsidieerd) werk, maar voor mensen met een te grote afstand tot de arbeidsmarkt zou een arbeidsloos basisinkomen (eventueel als aanvulling op een slecht betaalde baan) een middel (conversie) kunnen zijn om met zelfrespect weer volop te kunnen deelnemen aan de stedelijke samenleving en gelukkig te zijn in de stad. In steden wonen relatief veel mensen die leven op of onder de armoedegrens.

Het belangrijkste kenmerk van humane steden is dat mensen er gelukkig zijn

Humane steden

Het belangrijkste kenmerk van een humane stad is dat mensen er gelukkig zijn. De inrichting van de ruimte draagt daar zeker aan bij. Allerlei aspecten waarop we in de afgelopen afleveringen van deze serie inzoomden (de groene stad, de verdichte stad, de 15-minutenstad, de slimme stad, de deelstad, de kindvriendelijke stad) spelen een rol. Helemaal in de geest van onze ‘intellectuele helden’ Jane Jacobs en Jan Gehl, die anonieme grootschaligheid wilden bestrijden en stedelijke kleinschaligheid stimuleerden. Daarom is het onderwerp geluk een mooie voorlopige afsluiting van deze serie.

De inrichting van de stedelijke ruimte is belangrijk, maar niet bepalend. Deze moet mensen in ieder geval uitnodigen tot allerlei sociale activiteiten en deze faciliteren, maar een garantie dat ze ook daadwerkelijk plaatsvinden is er niet. ‘Een stad of wijk is geen verzameling wegen en gebouwen,’ zei wijlen stadsgeograaf Jan Buursink, ‘maar een gemeenschap van mensen.’

BRONNEN