Hoe lees je een oude kaart?

9 januari 2024
Dit artikel is verschenen in: geografie 2024 | 1
Historische cartografie
historische geografie
Kennis
FOTO: ANNE-RIEKE VAN SCHAIK
De proef vond plaats in het kaartendepot van Allard Pierson in Amsterdam. Marissa toont beide kaarten.

Een steekproef uit de KNAG-collectie in het Allard Pierson

Aan de hand van twee willekeurig gekozen kaarten uit de collectie van het KNAG laten de auteurs zien dat je een kaart op allerlei manieren kunt analyseren en interpreteren. Ze gebruiken daarvoor het handboek Oude kaarten lezen, waaraan ze zelf meeschreven. Dat smaakt naar meer.

Hoe bekijk, onderzoek en doorgrond je een oude kaart? We lieten ons verrassen door de veelzijdige kaartencollectie van het KNAG*, die in bruikleen is bij het Allard Pierson en in Amsterdam wordt bewaard. We deden een willekeurige kast, nummer 62, open en kozen map 22, niet wetend wat we daar zouden aantreffen. Tot onze vondsten behoorden de Schetskaart van de Residentie Djambi (1920) en de Kaart van Gooi- en Eemland en de Stichtsche Lustwarande voor wandelaars wielrijders en ruiters (1940), twee kaarten die we nog nooit eerder hadden gezien en twee werelden van verschil. We probeerden uit of het nieuwe handboek voor historische cartografie, Oude kaarten lezen, zijn doel bereikt als praktische gids bij het bestuderen en begrijpen van oude kaarten. 

FOTO: MARISSA GRIFFIOEN
Anne-Rieke haalt twee kaarten uit de kast.

Praktische handvatten

Kaarten zijn op vele manieren te onderzoeken, maar waar te beginnen? Om zowel ervaren als beginnende kaartlezers* houvast te bieden, is voor Oude kaarten lezen een concept bedacht dat als een rode draad door het boek loopt. Aan de hand van 159 unieke voorbeelden, elk weergegeven op een dubbele bladzijde in het boek, worden steeds drie onderdelen uitgelegd: (1) een term of invalshoek, (2) een kaarttype en (3) een betrokkene

Het eerste behelst een aspect van de cartografie of een methode of benaderingswijze die relevant is voor kaarthistorisch onderzoek. Denk aan het bepalen van de nauwkeurigheid, de datering en de onderdelen. Het tweede onderdeel gaat over de belangrijkste types en soorten kaarten. Daarbij komt de veelheid aan vormen, maten, technieken en functies aan bod. Onderdeel 3 benoemt de vele individuen, groepen en instellingen die betrokken waren (en zijn) bij het gebruik en de productie van kaarten, atlassen en globes. Elk lemma is voorzien van suggesties om verder te lezen in de vakliteratuur.

BEELD: ALBERTINE DIJKEMA
Figuur 1: Het concept van Oude kaarten lezen.

Je kunt het boek op verschillende manieren gebruiken. Het behandelt de geschiedenis van de cartografie van de Lage Landen niet chronologisch, maar thematisch. Dat gebeurt in zeven hoofdstukken: cartografie en karteringen, kaart, kaartonderdelen, productieproces, soorten cartografie, kaartinterpretatie en kaartgebruik. Je kunt zelf een benaderingswijze kiezen en van daaruit het onderzoek naar een kaart starten. Een andere manier is de index raadplegen en daar zoeken naar een term/invalshoek, kaarttype of betrokkene die relevant is voor de kaart die je onderzoekt. Of: al bladerend kijken welke begrippen of kaartvoorbeelden overeenkomen met de kaart die je bestudeert. Tot slot bieden de sterretjes (*) een meer associatieve manier om het boek te lezen en gebruiken. Ze staan bij termen en invalshoeken, kaarttypes en betrokkenen om aan te geven dat het begrip elders in het boek verder wordt uitgelegd. We hebben ze ook in dit artikel aangebracht.

Hoewel Oude kaarten lezen een gestructureerd overzicht biedt, is het een veelkleurig (en soms complex) weefsel. Niet alleen hangen alle gebruikte begrippen met elkaar samen, ze zijn ook toepasbaar op andere kaarten, atlassen en globes dan het enkele voorbeeld in het boek. In dit artikel demonstreren we, gestuurd door termen uit het handboek, hoe een kaart op vele manieren te analyseren en interpreteren is.

Amsterdam, Allard Pierson, OTM: HB-KZL 62.22.14/15 (bruikleen KNAG).
Figuur 2a: Schetskaart van de Residentie Djambi, Batavia: Topographische Inrichting, 1920.

De kaart van Jambi

De Schetskaart van de residentie Djambi (de huidige provincie Jambi) op Sumatra geeft met kruisjes en rode lijn de grenzen aan van de residentie, het gewest waar de koloniale bestuurder het gezag had (figuur 2a). Het is een kaart in twee bladen die naast elkaar gelegd een indrukwekkend document vormen van maar liefst 102 bij 158 centimeter, een stuk minder handzaam dan de kaart van Gooi- en Eemland (zie verderop), die opvouwbaar is. 

Hoezo schets?

Een intrigerend aspect vonden wij – maar dat is een persoonlijke kaartrespons* – de aanduiding ‘schetskaart’ in de titel. De ruimtelijke gegevens* lijken namelijk juist met een hoge graad van detaillering, consistentie en uniformiteit te zijn gekarteerd. Ook is het gebied tot aan de residentiegrenzen gevuld met informatie en is de kaart gedrukt via kleurenlithografie*. Maar als we de term schetskaart* opzoeken in het handboek, worden we eraan herinnerd dat dit kaarttype niets hoeft te zeggen over de betrouwbaarheid of het definitieve karakter van de kaart. Integendeel, het kan ook betekenen dat de kaart juist is gemaakt door systematisch veldwerk* en terreinmetingen op locatie. Nauwkeurigheid*, de mate waarin de kaartinhoud overeenstemt met de werkelijkheid, wordt juist nagestreefd bij het maken van dit soort ‘schetsen’.

De aanduiding ‘schetskaart’ zegt niets over de betrouwbaarheid ervan

Drie data

Vanuit de productiecontext kunnen we de kaart van Jambi verder interpreteren. Hoe kwam de kaart tot stand en door wie? Het valt op dat er geen specifieke namen van cartografen* of kaartenmakers* op de kaart staan. Wel vinden we links onderin, net buiten de kaartlijst*, het impressum* met de uitgever*: ‘Topographische Inrichting, Batavia 1910. (Bijgewerkt t/m 31 December 1919, herdruk 1920)’. Dat is wat verwarrend, drie verschillende data. De term chronometrische nauwkeurigheid* helpt om het beter te begrijpen. Deze term gaat over het tijdsinterval tussen de datering van de kaartinhoud en het moment waarop de kaart als object tot stand kwam. Een kaart is doorgaans een stap binnen een langer karteerproces*. De productie van de basiskaart uit 1910 was daarin een fase, maar die kaart werd in de jaren 1910-1919 bijgewerkt tot het kaartontwerp* dat wij nu voor ons zien. De afdruk van het vernieuwde kaartontwerp door steendruk werd in 1920 vervaardigd. Al deze informatie lijkt te zijn toegevoegd aan het impressum om te benadrukken dat er lang (lees: zorgvuldig) aan de kartering is gewerkt en de gegevens actueel zijn. 

Driehoeksmeting

Maar hoe is deze koloniale kaart dan gekarteerd en wat voor een kaartproducent* was de Topographische Inrichting in Batavia (het huidige Jakarta)? Ook hier reikt de kaart zelf al veel expliciete informatie aan. Rechts onderaan staat in een kaartnota*, dit is extra expliciete informatie over de kaart door de maker(s), dat de kaart is ‘samengesteld naar de opnemingen van den Dienst van het Mijnwezen, verder aangevuld met gegevens van de Triangulatie Brigade van den Topographischen Dienst, de bestaande schetskaarten van dien Dienst, B[innenlandsch] B[estuur] Ambtenaren en de Marine (zeekaarten)’ (figuur 2b). Meer uitleg over de Topografische Dienst* staat in het handboek. Deze dienst viel onder het ministerie van Oorlog en was in Nederland aan het begin van de 19e eeuw opgericht als nationale karteringsdienst, onderdeel van het leger en verantwoordelijk voor de systematische, landsdekkende karteringen van het eigen grondgebied. Voor meer informatie over de koloniale, topografische kartering van Nederlands-Indië moeten we verder de literatuur induiken.

Figuur 2b: Detail van de Schetskaart. De kaartnota onder de ‘Toelichting’ van de afstandswijzer.

De Topografische Dienst in Nederlands-Indië functioneerde onafhankelijk van de dienst in Nederland en beschikte over een eigen steendrukkerij, fotografische afdeling, instrumentenwinkel en kaartdistributiecentrum in Batavia. Soldaten of ‘verkenners’, soms gerekruteerd onder de plaatselijke bevolking, werden op pad gestuurd onder begeleiding van legerofficieren om terreinmetingen te doen. Vanuit deze karteerdrang en de koloniale heerschappij ontstond ook de behoefte om de buitengewesten, de Nederlands-Indische gebieden buiten Java en Madoera, op te meten. De meeste zouden na verloop van tijd gewelddadig worden veroverd en ingelijfd. Jambi werd in 1906 door de Nederlanders in zijn geheel ingenomen. De schetskaarten van de buitengewesten begonnen als voorlopige, relatief onvolledige kaarten zonder systematische meetkundige grondslag en waren gebaseerd op bijvoorbeeld hydrografische opnamen, informatie verkregen van missionarissen* of via de mijnbouw. Later werden deze gegevens aangevuld met grootschalige terreinmetingen en triangulaties. Triangulatie of driehoeksmeting* is een meetmethode waarbij men aan de hand van denkbeeldige driehoeken in het landschap de hoeken en afstanden tussen bepaalde punten berekent. Dit zijn doorgaans hoger gelegen punten, die van afstand zichtbaar zijn. In bergachtige en beboste gebieden, zoals Sumatra, deed de Triangulatie Brigade dit door middel van triangulatiesignalen. Op de Schetskaart staan de door de Brigade aangelegde triangulatiepunten met een driehoek aangegeven, soms met de hoogtemeters erbij (figuur 2c).

Figuur 2c: Detail van de Schetskaart. De triangulatiepunten zijn met driehoeksymbolen aangegeven. De residentiegrens loopt in een lijn van kruisjes met rode achtergrond door het gebied.

Oneindig veranderlijk

De schetskaart van Jambi was dus geen afgerond product, maar onderdeel van een breed en veelzijdig karteerproces waarbij diverse partijen betrokken waren (en zijn). Het concept ‘karteerproces’ komt voort uit de bewustwording dat karteren geen eenduidige bezigheid is, maar een breed scala van ruimtelijke en sociale praktijken behelst waarbij allerlei betrokkenen met eigen bedoelingen een rol spelen. In 1920 oogde de kaart als een al redelijk voltooide topografische kaart, maar hieraan ging veel vooraf, van expedities en koloniale veroveringen tot het aanleggen van triangulatiepunten in de bergen. Uit een snelle zoekopdracht in de collectie van KNAG blijkt dat tussen 1901 en 1923 meerdere schetskaarten van Jambi zijn verschenen bij de Topographische Inrichting, steeds nieuwe etappes in het karteerproces. En daarna was de kous niet af. Er zouden nog onnoemelijk veel karteringen van het gebied volgen. En nog steeds vinden er acties met en reacties op de kaart plaats, zoals het moment dat we de kaart uit de kast haalden en er dit artikel over schreven. Deze processen zijn doorlopend en soms ongrijpbaar. In die zin is elke kaart op te vatten als een schetskaart: iets wat nooit definitief en ‘af’ is, oneindig veranderlijk. 

Amsterdam, Allard Pierson, OTM: HB-KZL 62.22.22 (bruikleen KNAG).
Figuur 3a: Kaart van Gooi- en Eemland en de Stichtsche Lustwarande voor wandelaars wielrijders en ruiters, ’s-Gravenhage: Kon. Ned. Toeristenbond A.N.W.B., 1940.

De kaart van Gooi en Eemland

De tweede kaart die we uit map 22 haalden (figuur 3a), wijkt qua stijl, functie en inhoud sterk af van de schetskaart. Waar voor het contextualiseren van de kaart van Jambi allerlei details op de kaart moeten worden bestudeerd, zal dit exemplaar – ook zonder de titel te lezen – door de karakteristieke verschijningsvorm als toeristische kaart* herkenbaar zijn voor een breder publiek. Dat is grotendeels te danken aan de kaartstijl*. Deze is niet zozeer te koppelen aan een specifiek detail, maar blijkt uit onderdelen van de kaart, zoals de lijnvoering, het gebruik van kleur* en de belettering*, die allemaal zeer kenmerkend zijn voor routekaarten* vanaf het einde van de 19e eeuw. De stijl is vaak onlosmakelijk verbonden met het doel van de kaart. Maar hoe werkt dat precies bij dit voorbeeld?

Gebruik van kleur (of juist niet)

Wanneer we de kaart van dichtbij bekijken, zien we dat het lijnenspel specifieke routes aangeeft. En dat niet alleen, met kleuren wordt een onderscheid aangegeven tussen (onverharde) wegen en paden voor wandelaars, fietsers en ruiters. Ook de kleurvlakken geven enkel de topografische details weer die interessant zijn voor deze groep kaartgebruikers*, zoals welk gebied bebost is of uit heide bestaat. De blanco stukken, ook wel witte leugens* genoemd, zijn geen kale vlaktes maar expres leeg gelaten, omdat deze voor het specifieke doel van deze kaart niet relevant genoeg werden geacht. 

Sporen op de kaart

Naast de kaartstijl dragen ook materiële kenmerken van de kaart bij aan het doel en de (beoogde) functie ervan. Deze kaart van het Gooi, Eemland en de Stichtse Lustwarande, het gebied dat grofweg het noord- en noordoostelijke deel van de provincie Utrecht beslaat, is ontworpen om op te vouwen op zakformaat*. Dit is te zien aan de twee flappen (of: omslagen) aan de boven- en onderzijde van de kaart. Als je die helemaal opvouwt, vormen ze de voor- en achterzijde van de kaart. Ze dienen zowel ter bescherming van de kaart onderweg als voor de bewaring*. In plaats van de kaart helemaal te moeten uitvouwen, hoef je enkel de titel op de omslag te lezen om te achterhalen welk gebied is afgebeeld. De vouwen* in deze kaart zijn waarschijnlijk al tijdens het productieproces aangebracht. Deze heten gebruikerssporen* en anticiperen op bedoelde handelingen met de kaart. De scheur en enkele donkere vlekken aan de bovenzijde zijn waarschijnlijk eerder onbedoeld, en daarom te typeren als gebruikssporen* (figuur 3b).

Figuur 3b: Sporen van gebruik op de kaart, zoals vouwen, scheuren en vlekken, zitten vooral aan de rechterzijde.

Gebruiksgemak

Samengevat lijkt het gebruiksgemak kenmerkend te zijn voor kaarten die in opdracht van de ANWB* zijn gemaakt. Op de flap aan de onderzijde van dit exemplaar (figuur 3c) staat een andere reeks kaarten aangekondigd, de Bondsatlas – een verzameling fietskaarten van heel Nederland bestaand uit 36 bladen, waarvan op dat moment twee typen beschikbaar waren. De eerste optie was een ‘onopgeplakte’ uitgave – waarschijnlijk het losse kaartblad*, ongesneden met een witrand rond de kaart en de legenda* direct onder het kaartveld*. Tweede optie was de kaart ‘in 36 bladen op linnen geplakt’, met extra versteviging dus, wat bijvoorbeeld praktische voordelen had wanneer ze veelvuldig werden gebruikt of getransporteerd. 

Figuur 3c: Detail van de flap bevestigd aan de onderzijde van de kaart.

Map 22

Voor nu biedt de routekaart niet meer de meest nauwkeurige informatie voor fietsers, wandelaars en ruiters. De routes zijn intussen misschien veranderd of verdwenen. Toch is de kaart bewaard en wordt deze, net als de schetskaart van Jambi, nu gebruikt als bron voor historisch onderzoek*, bij onderwijs* en in tentoonstellingen*. Maar waarom kwamen we deze zo verschillende kaarten tegen in dezelfde map? De opberging* van kaarten in archieven en bibliotheken hangt samen met het formaat* van het object. Zo worden wandkaarten, globes en atlassen in het depot op andere wijzen en plaatsen bewaard dan vlakke handzame kaarten. 

Dit verklaart nog niet waarom deze twee in dezelfde map zijn opgeborgen. Het kan te maken hebben met het moment waarop beide kaarten in het bezit kwamen van het KNAG of door de bruikleengever* zijn overgedragen aan de Universiteit van Amsterdam. Bijvoorbeeld wanneer kaarten chronologisch op verwervingsdatum in plaats van op datering of geografische inhoud worden bewaard. Verder onderzoek naar de geschiedenis van de collectie kan hierop wellicht een antwoord geven. 

Al met al leidde deze steekproef tot prikkelende vragen, niet alleen over de inhoud van de kaarten, maar ook over hun historische en hedendaagse context en gebruik. Hopelijk vormt dit experiment een inspiratiebron tot verder onderzoek naar de kaartencollectie van het KNAG, waarbij het handboek Oude kaarten lezen zeker van pas kan komen. 

Anne-Rieke van Schaik en Marissa Griffioen schreven samen met bijzonder hoogleraar Historische Cartografie Bram Vannieuwenhuyze het handboek Oude kaarten lezen. Beide zijn promovendi aan de Universiteit van Amsterdam, verbonden aan Allard Pierson en de onderzoeksgroep Explokart voor historische cartografie. Marissa doet onderzoek naar kaartgebruik en Anne-Rieke bestudeert verhalende cartografie, allebei in de vroegmoderne Lage Landen. 

Verder lezen

  • Vannieuwenhuyze, B., Griffioen, M., & Van Schaik, A. (2023). Oude kaarten lezen. Handboek voor historische cartografie. Zwolle: WBOOKS/Explokart.
  • Ormeling, F. (2017). De Topografische Dienst van Nederlands-Indië, Batavia 1864-1950’. Caert-Thresoor 36(3).
  • ANWB-special van Caert-Thresoor, jrg. 41, nr. 1 (2022).