Natuuronderwijs
Fysisch geografe Irene van Enckevort heeft bij het Instituut voor natuureducatie en duurzaamheid (IVN) de opleiding tot natuurgids gevolgd. Nu ontwikkelt zij natuurlessen en -activiteiten en vertelt hoe het is gesteld met de aandacht voor aardkunde binnen het IVN.
Elke fysisch geograaf weet dat het schoolvak aardrijkskunde het podium is om aardkundige kennis te delen met de aankomende generatie. Met natuuronderwijs, vaak in de vorm van excursies, bereik je een nog bredere doelgroep. Er zijn gidsen van Staatsbosbeheer, Provinciaal Landschap en Natuurmonumenten, maar de meeste natuurgidsen zijn vrijwilligers van het IVN. Traditioneel lag het accent op flora en fauna. Velen associeerden natuurgidsen dan ook met vogelhutten en zoektochten naar bijzondere planten. Op de scholen was natuuronderwijs lange tijd een taak van biologieleraren. Zij gingen met hun leerlingen naar buiten, op zoek naar planten en dieren. De grond waarop die leefden, kreeg nauwelijks aandacht. Dat werd overgelaten aan aardrijkskundeleraren.
In het ruimtelijk beleid tot de jaren '80 werden natuurmonumenten doorgaans geselecteerd op biologische waarden, niet op aardkundige. Pas later kwamen de eerste geomonumenten in beeld. Aardrijkskunde en biologie gingen het landschap presenteren als een geo-ecosysteem waarvan allerlei aspecten in het veld te bestuderen zijn. De leraren zoeken daarvoor steun bij bezoekerscentra en natuurgidsen van het IVN. Hebben die voldoende kennis om de missie van de fysische geografie te helpen verwezenlijken? We vragen het aan Irene van Enckevort, een fysisch geografe van de Universiteit Utrecht. Zij ontwikkelt natuurlessen en –activiteiten voor particulieren, scholen, IVN en NME.
Hoe ben je als fysisch geograaf bij het IVN beland?
‘Na een aantal jaar wetenschappelijk onderzoek wilde ik me meer gaan richten op de maatschappelijke relevantie van de geografische kennis. Ik volgde een module educatief ontwerpen aan de Universiteit Utrecht en ben natuurlessen en natuuractiviteiten voor basisscholen gaan verzorgen. Op de basisschool zijn natuurlessen nog grotendeels geïntegreerd met techniek en aardrijkskunde (leergebied oriëntatie op jezelf en de wereld). Biologie en aardrijkskunde kun je dus samen aanbieden. De nadruk ligt dan op de directe leefomgeving van de kinderen. Omdat ik meer over veldbiologie wilde weten, ben ik de IVN-cursus voor natuurgidsen gaan volgen.’
Hoe heb je je als fysisch geograaf gespecialiseerd om professioneel natuurlessen en natuuractiviteiten te ontwikkelen?
‘Mijn biologische kennis moest ik uiteraard bijspijkeren, deels via de natuurgidsencursus en deels via zelfstudie. Ik ontdekte dat ik veel baat had bij het denken in “systemen” en het “lezen” van landschappen, vaardigheden waarin je als fysisch geograaf bent opgeleid. Je leert landschappen kennen door de onderdelen van het systeem, zoals substraat, water, reliëf, flora en fauna, te analyseren. Je kunt je snel een beeld vormen van de relevante processen, relaties en vormen. De kunst is dan om vanuit dit grote beeld aantrekkelijke lesmodules te ontwikkelen. Ik leg de nadruk op ervaringsgericht leren door veldwerk en door levend materiaal aan te bieden, om zo verwondering te wekken en een onderzoekende houding te stimuleren. Ook maak ik gebruik van fantasieverhalen en spelvormen om de kinderen te enthousiasmeren. Welke werkvormen je kiest, is natuurlijk afhankelijk van de leeftijd van de doelgroep.’
Heeft het IVN de aardkunde hoog in het vaandel staan?
‘Aardkunde is meestal vooral een decor voor de veldbiologie. Het zou cool zijn om specifiek geografische buitenlessen en excursies te ontwikkelen. Dat gebeurt nu wel regionaal door natuurgidsen die verstand hebben van fysische geografie en het leuk vinden om aardkundige kennis te delen met alle IVN’ers. Maar nog niet structureel. Het zou een mooie missie zijn voor de opleidingen aardwetenschappen om dat te ondersteunen. Hoe meer fysisch geografen bij het IVN betrokken raken, des te groter de inbreng van aardkunde in het natuuronderwijs wordt. De aardwetenschappelijke opleidingen zouden de inbreng in het natuuronderwijs kunnen vergroten via educatieve keuzevakken en projecten. Die bestaan al wel voor het aardrijkskundeonderwijs.’
Hoeveel ruimte is er voor fysische geografie in het IVN- cursusprogramma?
‘Toen ik drie jaar geleden de gidscursus volgde, ging een van de zeven cursusblokken over het landschap. Hierin kwam in vogelvlucht de geologische ontwikkeling van de aarde aan bod en vervolgens lag de focus op de regionale landschapstypen zoals het holocene rivierenlandschap en het stuwwallandschap van de Utrechtse Heuvelrug. Voor de toekomst zie ik een mogelijke uitbreiding van de geografische aanpak in de cursus. Actuele milieuproblemen als klimaatverandering en het duurzaamheidvraagstuk vragen om een aanpak waarbij alle processen en onderlinge relaties ontrafeld worden. Dit moet tegelijkertijd op verschillende tijd- en ruimteschalen gebeuren om afwentelingen van de problemen op landen/mensen elders en op toekomstige generaties te voorkomen.’
Hebben de deelnemers aan de gidscursus van het IVN voldoende voorkennis en zijn ze gemotiveerd voor een onderdeel fysische geografie?
‘De voorkennis hangt sterk af van de vooropleiding. Sommigen hebben in het voortgezet onderwijs geen aardrijkskunde in het pakket gehad, anderen wel, maar dat wil niet altijd zeggen dat ze een passie hebben voor geografie. De geologische geschiedenis spreekt veel mensen wél aan. Systeemdenken, de kracht van een fysisch geograaf, blijkt voor veel aspirant-natuurgidsen lastig. De meesten zijn geneigd om vanuit details te kijken. Ze willen weten welk plantje of diertje ze zien en niet waarom het daar leeft /groeit en of dat altijd zo geweest is.’
Lukt het om excursiedeelnemers te interesseren voor aardkundige aspecten van het landschap?
‘Volwassen zijn meestal algemeen geïnteresseerd, voor basisschoolkinderen is het vaak nog te abstract. Je moet dus duidelijk zichtbare landschapsvormen nemen en die in beeld brengen. Bijvoorbeeld met fysische veldtechnieken als grondboringen en bodemprofielen. Ook meer biologische technieken als kwadrant-inventarisatie kunnen (indirect) inzicht geven in de landschappelijke eenheden. Met grondboringen leer je de eigenschappen van de bodem kennen, met kwadrant-inventarisaties krijg je inzicht in de ruimtelijke variatie van bodems en landvormen en de planten die er voorkomen. Ik ben er groot voorstander van zo’n inventariserende sessie af te sluiten met een creatieve opdracht waarin de deelnemers de landschapsvormen en processen via een collage van natuurlijke materialen uitbeelden. Zo beklijft de in de natuur opgedane kennis beter, en groeit het respect voor de unieke abiotische en biotische waarden. Dat sluit uitstekend aan bij de missie die fysisch geografen hebben en zeker ook bij de doelen van het IVN.’