Achter de Zeeuwse kust
De Zeeuwse kust trekt elk jaar weer drommen toeristen, maar ook landinwaarts is er veel te ontdekken: intieme dorpspleinen, monumentale kerken en pittoreske woningen; een wirwar van dijken die uitzicht bieden op landbouwgronden en dorpssilhouetten. De gemeente Borsele ontwikkelde met vallen en opstaan een ruimtelijk kwaliteitsbeleid en voorzag in een nieuwe naam – Landschapspark Borsele – en een verhaal.
De Zak van Zuid-Beveland ligt binnen de plattelandsgemeente Borsele en is bij velen vooral bekend vanwege de kerncentrale. In 1994 werd het gebied aangewezen als Waardevol Cultuurlandschap en in 2005 onderdeel van het Nationaal Landschap Zuidwest-Zeeland. Ook de gemeente is zich sinds de jaren '80 steeds meer bewust van de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied én van de grote contrasten daarbinnen: de verstedelijking is onmiskenbaar en ook het industriële Sloegebied maakt er deel van uit. Het besef groeide dat de veranderingen vroegen om een integraal ruimtelijk kwaliteitsbeleid. De gemeente moest daarin nog een heel leerproces doormaken.
Landschappen
De identiteit van het landschap in de gemeente Borsele is net als in de rest van Zeeland nauw verbonden met de strijd tegen het water. Zie het grote aantal voormalige zeedijken met hun typerende boombeplanting en flora, de welen (resten van doorbraken) en kreken (voormalige zeearmen), en het verschil tussen oud- en nieuwland (figuur 1). Bovendien heeft de ontstaansgeschiedenis een groot aantal bijzondere landschapselementen opgeleverd, zoals tekenen van moernering (veenafgraving om zout te winnen) in het oudland, vliedbergen die bestaan uit restanten van mottekastelen, grenslindes die de eigendomsgrenzen in het landschap markeren, en het patroon van (soms verdwenen) nederzettingen.
De ontstaansgeschiedenis en vooral het ruimtelijk beleid vanaf de Tweede Wereldoorlog maken dat er nu vijf deelgebieden te onderscheiden zijn (figuur 2): de Poel, de kleinschalige polders, het herverkavelingsgebied, de grootschalige buitenrand en het Sloe. Vooral het oudland (restanten van het oorspronkelijke veenlandschap) binnen de Poel en de oudste kleinschalige polders zijn vanuit een oogpunt van natuur- en landschapsbeleving heel aantrekkelijk gebleven. De ingrepen in het landschap direct na de Tweede Wereldoorlog waren vooral gericht op het verbeteren van de agrarische structuur. Het gebied in het uiterste zuidoosten, dat door de ramp van 1953 schade had opgelopen, werd grondig herverkaveld. Het landschap van vóór de ramp, waaronder enkele kleinschalige oudlandgebieden, maakte plaats voor relatieve grootschaligheid.
Voor de Poel en de kleinschalige polders lagen gelijksoortige ruilverkavelingsplannen klaar. De uitvoering daarvan startte in 1967. De natuurbeschermingsbeweging was in die tijd nog te zwak om bezwaar te maken tegen deze enorme ingreep. Het Poelbos bij Goes werd toen als compensatie van het verlies aan natuurwaarden geaccepteerd.
Het veranderende nationale ruimtelijk beleid vanaf de jaren '70 plus de inzet van lokale bestuurders en activisten zorgden ervoor dat binnen de overgebleven reservaatgebieden (het Heggenen Ganzengebied) in de Poel nog iets van het oude landschap behouden bleef. Op de reconstructiekaart van 2010 (figuur 2) is echter goed te zien dat er sprake is van een aanzienlijke schaalvergroting in de polders, en ook de industrialisatie (het Sloe) en de verstedelijking (Goes, uitbreiding grootste dorpen, tracé A58) zijn onmiskenbaar.
Dorpen
Het ontstaan en de cultuur-historische waarden van de dorpen in de Zak van Zuid-Beveland zijn door historisch geografen, historici en archeologen uitgebreid beschreven. Er is een grote verscheidenheid in typen dorpen, en lokale verschillen in de vorm van een kerk, kerkhof, vate (zoetwaterreservoir binnen het dorp), kasteel of kasteelberg en dorpsplein. Maar ook hier zijn de maatschappelijke ontwikkelingen en het veranderende ruimtelijk beleid sinds de Tweede Wereldoorlog goed zichtbaar. De auto kwam op en de dorpen verloren gaandeweg hun verzorgende functies. De relatief autonome dorpen, die voor de bewoners een wereld op zichzelf waren, ontwikkelden zich tot woondorpen in een voor de bevolking uitdijende wereld.
De leefbaarheid van de dertien kleinste dorpen in de gemeente Borsele was jarenlang een punt van grote zorg. Het behoud van verzorgende functies (winkel en basisschool) en lokale woningbouw waren belangrijke onderwerpen in de lokale politiek. Lang hield men vast aan een beleid gericht op de instandhouding van minstens één winkelvoorziening en één basisschool in elk dorp. Maar in de afgelopen dertig jaar drong het besef door dat dit weinig effectief en onrealistisch was. In woondorpen blijkt de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte steeds belangrijker voor de lokale leefbaarheid.
De gemeente Borsele richtte haar ruimtelijk kwaliteitsbeleid in de dorpen vooral op de pleinen. Door het verlies van de lokale winkels, die vaak aan het dorpsplein lagen, en de vele geparkeerde auto’s verloren deze pleinen een groot deel van hun aantrekkelijkheid.
In het eerste herinrichtingsplan dat de gemeente samen met architectenbureau Bosch Slabbers voor het dorp Baarland ontwikkelde, werd de auto teruggedrongen en het plein aan de Slotstraat als gebruiksruimte aan het dorp ‘teruggegeven’. Met deze herinrichting en de daaropvolgende plannen voor andere dorpen had de gemeente zowel provinciaal als nationaal succes. Het werd door het ministerie als voorbeeldplan aangewezen en bij de evaluatie aangemerkt als derde beste van de in totaal vijftig voorbeeldplannen.
Toch moest de gemeente ook hier een leerproces doormaken. Zo leidde het herinrichtingsplan Nieuwdorp bijna tot een volksopstand. In het vervolg werd gekozen voor een open planproces waarbij de burgers werden betrokken om zo draagvlak te creëren voor de herinrichting.
FOTO: EDWIN PAREE/GEMEENTE BORSELE
Het uitgevoerde herinrichtingsplan en de Slotstraat in Baarland na de herinrichting.
Ruimtelijke kwaliteit
Ruimtelijk kwaliteitsbeleid kan bijdragen aan de ervaren leefbaarheid, maar ook de kwaliteit van woningen, veiligheid en mobiliteit doen ertoe. Daarbij is het niet alleen zaak dat bewoners zich in hun dorp ‘thuis voelen’ en ‘passend’ kunnen wonen, maar ook dat ze gemotiveerd worden en de ruimte krijgen om zelf een bijdrage aan hun omgeving te leveren. Vooral bij lokaal verlies van verzorgende functies zoals winkels en school is sociale vitaliteit van belang. De gemeente Borsele heeft in de afgelopen dertig jaar geleerd dat een ruimtelijk kwaliteitsbeleid niet mogelijk is zonder draagvlak en een actieve inbreng van bewoners. Bovendien is een visie vereist op de ingrijpende sociaal-ruimtelijke veranderingen waarmee de dorpen en het buitengebied te maken hebben. En onderzoek wijst uit dat de leefbaarheidservaring van bewoners en hun lokale inzet vooral samenhangt met sociaaleconomische kenmerken (opleiding); de kwaliteit van de fysieke omgeving speelt slechts een bescheiden rol. Tot slot gaat het naast leefbaarheid en sociale vitaliteit om rechtvaardigheid. Mooie – en in samenhang daarmee relatief rijke – dorpen zouden wel eens meer van ruimtelijk kwaliteitsbeleid kunnen profiteren dan minder mooie dorpen. Sociale ongelijkheid kan zich zo ontwikkelen tot territoriale ongelijkheid. Rechtvaardigheid ten opzichte van komende generaties betekent bovendien aandacht voor duurzaamheid. In dit deel van Nederland ziet 68 procent van de bevolking klimaatverandering als een bedreiging. Het zijn vooral jongeren en hoger opgeleiden die zich daarover in Zeeland zorgen maken. Ook de gemeente Borsele zal voor nieuwe uitdagingen komen te staan.