Schoonheid loont (een beetje)

1 januari 2015
Auteurs:
Lotte Vermeij
Sociaal en Cultureel Planbureau
Frans Thissen
Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies, Universiteit van Amsterdam
Dit artikel is verschenen in: geografie januari 2015
platteland
Zeeuws-Vlaanderen
Kennis
FOTO: JON GARIN

De kwaliteit van de leefomgeving in dorpen wordt steeds meer afhankelijk van de lokale inzet van bewoners. In mooie dorpen gaat dat makkelijker dan in minder mooie dorpen. Dat heeft vooral te maken met de sterkere sociale en culturele binding van bewoners.

 

Nu de overheid zich op tal van terreinen terugtrekt, worden verschillen in de kwaliteit van de woonomgeving snel merkbaar. Bestaande ruimtelijke ongelijkheden dreigen toe te nemen. In het onderzoek Sociaal Vitaal Platteland (SVP-11) onder ruim zevenduizend dorpsbewoners ging het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) op zoek naar verschillen in sociale vitaliteit op het platteland. Waar zijn bewoners actief en voor welke lokale doelen zetten ze zich dan in? 

Percentage dorpsbewoners (van 15 jaar en ouder) dat zich inzet voor drie soorten lokale doelen
We spreken van inzet voor de leefbaarheid als een bewoner gemiddeld minimaal een uur per week vrijwilligerswerk doet (bijvoorbeeld voor een vereniging) en/of het afgelopen jaar deelnam aan een bewonersinitiatief (bijvoorbeeld om een dorpsfeest te organiseren). Van burenhulp is sprake als een bewoner bereid is diensten te verlenen als dat nodig is, zoals ëvaak boodschappen doení. Inzet voor de belevingskwaliteit wil zeggen dat een bewoner gemiddeld minimaal een uur per week vrijwilligerswerk doet voor het landschap, de natuur of het milieu in zijn/haar omgeving of voor de geschiedenis van dorp of regio, en/of het afgelopen jaar heeft deelgenomen aan een bewonersinitiatief (bijvoorbeeld voor wandel- of fietspaden in de omgeving).

Een mooi landschap, actieve bewoners

Sinds 2006 voert het SCP, in opdracht van de nationale overheid, het onderzoeksproject ëDe sociale staat van het plattelandí uit. In een binnenkort te verschijnen rapport wordt geïnventariseerd in hoeverre de ligging van dorpen ten opzichte van steden, en de schoonheid van dorp en omgeving betekenis hebben voor de betrokkenheid van bewoners bij hun dorp. Uit de figuur blijkt dat de nabijheid van een stad nauwelijks verband houdt met de inzet van dorpsbewoners voor lokale doelen. Een mooie landschappelijke ligging doet dat wel. In het algemeen zijn de mooier gelegen dorpen sociaal vitaler dan de minder mooie dorpen, maar de precieze verschillen blijken afhankelijk van de nabijheid van de stad. Rond de steden zijn bewoners van dorpen met een fraaie ligging vaker actief voor de leefbaarheid en de belevingskwaliteit, maar zij bieden niet meer burenhulp dan bewoners van de minder mooie dorpen bij de stad. Ook op het afgelegen platteland zijn bewoners van de dorpen met een fraaie ligging sociaal actiever dan bewoners van de minder mooi gelegen dorpen. Zij zetten zich vooral meer in voor de leefbaarheid én zijn vaker bereid buurtgenoten te helpen.

Kleine verschillen

De verschillen zijn echter klein, zo blijkt uit de figuur, maar dat geldt ook in meer algemene zin. De verschillen tussen dorpsbewoners zijn namelijk vele malen groter dan de verschillen tussen dorpen. De kans dat iemand zich inzet voor een lokaal doel, hangt dus niet zozeer af van het dorp waarin hij woont, maar van de persoonlijke kenmerken van bewoners. Het aandeel bewoners dat zich inzet voor een bepaald doel zegt overigens lang niet alles over wat er wordt bereikt. De sociale vitaliteit van dorpen is ook afhankelijk van de manier waarop bewoners samenwerken en hun vaardigheden. Bewoners die effectief samenwerken en een draagvlak hebben in het dorp, zullen meer klaarspelen dan bewoners met onderlinge meningsverschillen. Bestuurlijke vaardigheden en juridische kennis kunnen een dorp soms meer opleveren dan de praktische inzet. Ook samenwerking met maatschappelijke instanties is belangrijk. Een dorp dat maandenlang actie voert tegen gemeentelijke plannen, bereikt misschien minder dan een dorp dat in gesprek gaat. In de praktijk blijken goede samenwerking en vaardigheden wel een positieve uitwerking te hebben op de bereidheid zich lokaal in te zetten. Juist wanneer dorpsbewoners het eens zijn en subsidies en vergunningen verwerven, krijgen ze de kans de handen uit de mouwen te steken. De lokale inzet voor leefbaarheid en belevingskwaliteit, en burenhulp geven dus een redelijk beeld van de sociale vitaliteit van dorpen.

KAART: EUROGLOBALMAP
De ligging van Nisse en Sluiskil

Lokale binding

Maar waarom zetten de bewoners van dorpen met een mooie ligging zich meer in voor lokale doelen dan de bewoners van dorpen die minder fraai gelegen zijn? Verschillen in bevolkingssamenstelling, kerkelijkheid, leeftijdsverdeling en opleidingsniveau blijken nauwelijks een rol te spelen. Belangrijker is de binding van de bewoners met het dorp. Wie zich verbonden voelt met een dorp zal ook meer belang hechten aan wat daar tot stand komt. Ook zullen mensen dan goed op de hoogte zijn van wat er speelt, en veel mogelijkheden hebben om zich in te zetten. Met een sterke binding is er een grotere kans door dorpsgenoten gevraagd te worden iets voor de lokale gemeenschap te doen. Vooral de sociale binding van bewoners blijkt van belang. Wie meer contacten heeft in het dorp en die contacten ook belangrijk vindt, zet zich vaker in voor een lokaal doel. Ook culturele binding werkt positief. Wie bijvoorbeeld dialect spreekt, naar streekmuziek luistert en naar een regionale televisiezender kijkt, is meer geneigd zich in te zetten dan wie dat niet of minder doet. Omgekeerd kan inzet ook de lokale binding versterken. Wie zich inzet voor een lokaal doel zal bijvoorbeeld eerder nieuwe contacten opdoen.

Een sterke functionele binding maakt niet dat dorpsbewoners zich meer inzetten. Integendeel, wie weinig buiten het dorp komt voor bijvoorbeeld winkelbezoek, is lokaal juist iets minder actief. Dit kan komen doordat de kleine groep bewoners die functioneel op het dorp is aangewezen, daar meestal niet voor kiest ñ denk aan mensen die slecht ter been zijn. Ook van landschappelijke binding zijn de opbrengsten voor het dorp beperkt. Wie veel belang hecht aan het landschappelijk schoon en aan rust en ruimte, zet zich misschien vaker in voor de belevingskwaliteit van de omgeving, maar juist wat minder voor de leefb aarheid van het dorp. De genoemde verschillen tussen mooie en minder mooie dorpen zijn dus grotendeels terug te voeren op verschillen in de binding van de bewoners. Omdat bewoners van de mooiere dorpen iets meer sociale contacten hebben, ontplooien zij meer activiteiten voor lokale doelen. En omdat bewoners van de mooie dorpen rond de stad een relatief sterke landschappelijke binding hebben, zetten daar ook meer bewoners zich in voor de belevingskwaliteit. 

FOTO: FONS DE BROUWER
Aan de verkeerde kant van de Schelde, is de eerste gedachte die je krijgt bij Sluiskil (2300 inwoners). Zeeuws-Vlaanderen is een van de drie krimpgebieden in Nederland. Plaatselijk geeft dat aanleiding tot leegstand, ook in Sluiskil. Landschappelijk gooit Sluiskil evenmin hoge ogen. De geschiedenis van het dorp is sterk verbonden met het Kanaal Gent-Terneuzen en de industrie die zich daarlangs ontwikkelde. Sluiskil heeft bij verbreding van het kanaal belangrijke delen moeten prijsgeven. Het is ook een industriedorp en dat heeft gevolgen voor het omringende landschap, de bevolkingssamenstelling en de kwaliteit van de woningvoorraad. Uit onderzoek blijkt dat de dorpsbewoners de leefbaarheid als minder goed beoordelen en dat de relatie met de gemeente Terneuzen te wensen overlaat. Dat laatste heeft in het verleden nogal eens geleid tot het indienen van een ëwensenlijstjeí bij de gemeente en weinig geloof in eigen kracht. Daar staat tegenover dat dit van oorsprong katholieke arbeidersdorp een groot aantal organisaties telt, waaronder een dorpsraad, een ondernemersvereniging en een Commissie (H)erkenning Monumenten Sluiskil, die met succes de geschiedenis van het dorp een gezicht geeft. En natuurlijk is het dorp trots dat het regelmatig een belangrijk biljarttoernooi huisvest.

Lokale binding en schaalvergroting

Het belang van lokale binding voor de inzet van bewoners geeft te denken. Een gemiddelde dorpsbewoner verplaatst zich ruim 35 kilometer per dag. Hij werkt en winkelt veelal buiten het dorp en het merendeel van zijn vrienden, familie en kennissen woont elders. Maar de meeste dorpsbewoners hebben ook tientallen kennissen in het dorp en voelen zich met het dorp verbonden. Daardoor zijn velen bereid zich in te zetten voor een lokale vereniging, een molen in verval, het nabijgelegen natuurgebied of een vereenzamende buurman. Lokale binding vormt dus een belangrijke voedingsbodem van de zo gewenste doe-democratie.

Een vraag is evenwel hoe dit er in de toekomst uit ziet. Al sinds het begin van de ruimtelijke schaalvergroting werd gevreesd dat het ëfunctieverliesí van de dorpen het dorpsleven zou uithollen. De transitie pakte echter gunstiger uit dan gedacht, en ook uit de huidige studie van het SCP valt op te maken dat dorpsvoorzieningen niet per se nodig zijn voor de inzet van dorpsbewoners. Wel spelen de vrijwillige activiteiten van bewoners zich steeds vaker buiten de dorpsgrenzen af, omdat sportverenigingen fuseren of dorpen een dorpshuis of basisschool met een ander dorp gaan delen. Hierdoor verandert hun binding en het is de vraag of bewoners dan nog gemotiveerd zijn voor lokale inzet, of gemotiveerd raken tot vrijwillige inzet in ruimere sociale verbanden dan het dorp.