Rekenen

Introductie aardrijkskunde/wereldoriëntatie en rekenen-wiskunde

Bij rekenen en wiskunde krijgen leerlingen over het algemeen de basisrekenvaardigheden aangeleerd, die ze vervolgens bij vakken als aardrijkskunde en wereldoriëntatie toepassen. De aanpak verschilt soms, maar bij elk van deze vakken wordt veel in een context gerekend. In reken- en wiskundemethodes komen zelfs echte geografische opgaven voor, waarbij leerlingen bijvoorbeeld met de schaal van een kaart moeten rekenen. Een belangrijk verschil is dat het reken- en wiskundeonderwijs meer gebruik maakt van herhalingen. Bovendien kent rekenen/wiskunde vaak op elkaar aansluitende leerlijnen. Aardrijkskunde niet: daar komen de rekenvaardigheden vrijwel alleen aan bod bij specifieke onderwerpen, zoals werken met kaarten en demografie.
 

Verschillen rekenvaardigheden bij wiskunde en aardrijkskunde

• Rekenen met verhoudingen doen leerlingen bij aardrijkskunde als ze werken met schaal. Bij wiskunde leren ze dit met verhoudingstabellen.
• Bij wiskunde krijgen leerlingen uitleg hoe je een geodriehoek of gradenboog gebruikt, maar enkel in een plat vlak. Bij aardrijkskunde werken ze eerder met graden op een bol (positiebepaling) .
• Wiskunde en aardrijkskunde gebruiken een coördinatenstelsel. In de wiskunde is dat een grafiek (met negatieve waarden) met op beide assen getallen. Bij aardrijkskunde is het een combinatie van een letter (kolom) en een cijfer (rij).
 

Conclusies uit doorlopende leerlijnen

• Aardrijkskunde is vooral in de eerste twee leerjaren van het voortgezet onderwijs belangrijk voor het aanleren van rekenvaardigheden.
• Veel rekenvaardigheden worden bij wiskunde en aardrijkskunde in hetzelfde leerjaar aangeleerd.
• Enkele rekenvaardigheden komen bij aardrijkskunde eerder aan bod dan bij wiskunde:  rekenen met promillen, werken met isolijnen en met breedte- en lengtegraden.

Technieken en leerdoelen

De aardrijkskundige rekenopdrachten op deze website helpen leerlingen met: 
1. onderzoek en probleemoplossing;
2. logisch denken, zoeken naar patronen en classificeren;
3. getallen, bijvoorbeeld schatten, tellen, berekeningen, decimalen, percentages;
4. rekenen met verhoudingen bij het werken met de schaal;
5. meten: lengte, tijd, oppervlakte enzovoorts;
6. geometrie: ruimtelijke patronen, positie en richting, coördinaten enzovoorts;
7. gegevensverwerking door statistieken en grafieken;
8. via een aardrijkskundige én wiskundige bril naar de wereld te kijken.