Taal

Introductie aardrijkskunde/wereldoriëntatie en taal-Nederlands 

Het integreren van taal in andere vakken steunt op drie pijlers: leren met taalsteun, leren in interactie en leren in context. Zo gaan leerlingen gemotiveerder aan de slag met de vakinhoud én vergroten ze hun taalvaardigheid. Taalsteun is gerichte steun van docenten aan leerlingen bij het begrijpen en zelf produceren van taal. Dit kan door ze uit te dagen hardop te denken en zelf met antwoorden te komen. Interactie helpt leerlingen school- en vaktaal te gebruiken. Bijvoorbeeld door regelmatig samen over de lesstof te praten, te schrijven of te lezen en hierover bevindingen uit te wisselen. Bij leren in context krijgen leerlingen nieuwe leerstof aangeboden in een bekende context. De docent activeert dan alledaagse en vakspecifieke voorkennis, waaraan leerlingen de nieuwe leerstof makkelijk kunnen koppelen. Daar kan de docent weer nieuwe context aan toevoegen bijvoorbeeld door begrippen en verbanden concreet te maken. 

Taal bij aardrijkskunde/wereldoriëntatie 

Aardrijkskunde gaat over zeer contextrijke thema’s, waarbij taalsteun meer dan welkom is. Tijdens de lessen komt vaktaal, schooltaal en alledaagse taal aan bod. Vaktermen horen specifiek bij een vak, bijvoorbeeld dichtbevolkt en breedteligging. Schooltaalwoorden hebben leerlingen nodig om nieuwe informatie te kunnen verwerken, bijvoorbeeld oorzaak, gevolg, functie en samenvatting. En dan is er nog de alledaagse taal, de woorden die kinderen/jongeren onderling gebruiken. Het door elkaar gebruiken van vaktaal, schooltaal en alledaagse taal kan verwarring geven. 

Conclusies uit de praktijk

In recente methodes voor aardrijkskunde/wereldoriëntatie op de basisschool is er steeds meer aandacht voor de integratie van taal. Soms worden lees- en taallessen al op de inhoud van wereldoriëntatie gebaseerd door de wereld centraal te stellen bij alles wat er aan bod komt. Het basisonderwijs is hierin verder dan het voortgezet onderwijs. Bij taalgericht vakonderwijs gaat het erom dat leerlingen leren de vaktaal te gebruiken, in dit geval de taal van de geograaf. Dit gaat samen met de taalvaardigheid van leerlingen.  

Taal komt in iedere fase van de aardrijkskundeles terug. 
• Lesvoorbereiding: benodigde taalvaardigheid bepalen. 
• Introductie: leerlingen verwoorden eigen ervaringen en préconcepten. 
• Onderzoek: actief lezen of onderling bespreken van teksten (variatie tekstsoorten). 
• Uitleg: verbanden leggen tussen begrippen. 
• Verwerken: actief nieuwe begrippen gebruiken. 
• Nabespreking: leerlingen vatten samen wat ze hebben geleerd.